Natura 2000: Overgangsveen en trilveen (7140)

Beschrijving: 

Overgangs- en trilvenen groeperen de actieve verlandingsvegetaties van voedselarme ‘overgangsmilieus’. Er is actieve veenvorming en de vegetatie staat steeds onder invloed van water van enerzijds neerslagwater en anderzijds grond- en/of oppervlaktewater. Met ‘overgangsmilieu’ wordt bedoeld dat de venen zich situeren tussen water- en landgemeenschappen of tussen hoog- en laagveen. De grens tussen overgangsveen en aangrenzende vegetatietypes op natte veengronden is vaak moeilijk te trekken.

Natuurbeheer: 

Overgangs- en trilvenen zijn complexe laag-dynamische systemen. Bij verlanding van open water kan een passief beheer volstaan. Naarmate de verlanding toeneemt kan het voor de instandhouding nodig zijn om een actief beheer te voeren: bv. maaien om bosvorming en verruiging tegen te houden, opschonen of nieuwe uitgravingen om het toegroeien elders te compenseren. Door de geringe draagkracht van het veen is het beheer vaak arbeidsintensief en/of vraagt het de inzet van gespecialiseerd materiaal. Het uitwendige beheer is cruciaal en bestaat uit het verhinderen van verdroging, eutrofiëring, verontreiniging, verzuring en intensieve betreding. Voor de instandhouding van trilveen is voldoende aanvoer van grondwater met een vrij constant debiet noodzakelijk.

Bedreigingen: 

  • Dit habitattype is uiterst gevoelig voor verstoringen van de complexe waterhuishouding, zowel kwalitatief als kwantitatief. Een verstoring van één van de componenten, door bv. drainage, verhoogde nutriëntenconcentraties in het grond-, regen- of oppervlaktewater, verminderde toevoer van grondwater, verzuring door atmosferische depositie, pesticideninvloed, enzovoort, volstaat om heel het habitattype negatief te beïnvloeden. Voor bepaalde subtypen (bv. overgangsveen naar hoogveen) is overstroming met oppervlaktewater nefast.
  • Bij verdroging of verbossing groeien trilvenen vast aan het moedersubstraat en lopen ze het risico van in de winter langdurig te worden overspoeld met voedselrijk water, waardoor de levensgemeenschap zwaar wordt geëutrofieerd en aangetast.
  • Oppervlakkige verdroging leidt reeds tot toenemende mineralisatie en eutrofiëring. Hierdoor neemt de vegetatieproductie en vergrassing met soorten als Hennegras toe en wordt de successie naar struweel of bos versneld. Dit is vooral van belang in dikkere, oude trilvenen.
  • In sommige omstandigheden (zie bij beheer) vraagt de instandhouding van een overgangs- en trilveen een specifiek beheer. Het achterwege blijven ervan is dan een bedreigende factor.
  • De meeste relicten van dit habitattype zijn sterk versnipperd, waardoor de vereiste milieuomstandigheden niet of onvoldoende gehaald worden voor een optimale ontwikkeling.
  • Deze vegetaties zijn zeer gevoelig voor betreding.