BWK: Vochtige tot natte dopheivegetatie (ce, ces)

In de eerste plaats betreft het dwergstruikformaties waarin gewone dophei het aspect bepaalt. Ook snavelbies-vegetaties in heideslenken of op plagplekken zijn met ce aangeduid. Deze pioniersvegetaties zijn nauw verwant aan natte heide en worden in Vlaanderen zelden elders aangetroffen. Bij het wegvallen van de natuurlijke dynamiek of menselijke verstoring treedt meestal een snelle successie naar dopheivegetaties op. Voor venige natte heide met soorten uit de hoogveenflora (lavendelheide, kleine veenbes, éénarig wollegras) is de karteringseenheid ces gebruikt. Natte slenken met veenpluis en veenmossen kunnen onder beide eenheden vallen. Gelijkaardige vegetaties in venoevers zijn echter bij het ven (ao) gerekend. De grens tussen droge (cg) en natte heide (ce) is op het terrein niet altijd makkelijk te trekken. Dominantie van struikhei of gewone dophei geeft niet altijd uitsluitsel. In de vochtige heide (ce) kan struikhei van nature een belangrijk aandeel innemen. In de droge heide (cg) of op brand- en plagplekken kan gewone dophei (tijdelijk) domineren. De aanwezigheid van andere indicatieve soorten is dus zeker even belangrijk om het juiste type te bepalen. Een natte heide bevat bijna altijd een aandeel pijpenstrootje. Het complex ce+cm wordt gebruikt om een belangrijk aandeel pijpenstrootje aan te geven. Van zodra pijpenstrootje de vegetatie gaat domineren komt cm op de eerste plaats in het complex (cm+ce). Vochtige tot natte heidevegetaties groeien overwegend op permanent vochtige tot natte, voedselarme zand- of leemhoudende zandbodems of op veengronden.