Beschrijving:
In Vlaanderen komen Jeneverbesstruwelen alleen voor in heidevegetaties. Op basis van hun typische groeiwijze in struwelen of groepjes zijn ze echter gemakkelijk te onderscheiden van de veel lagere heidevegetaties. De struiken bereiken een maximale hoogte van circa 5 meter. Ze vormen een overgangsstadium tussen droge heide en eikenberkenbossen. Elders in Europa komen jeneverbesstruwelen ook op droge, kalkrijke gronden voor. Een goed ontwikkeld Jeneverbesstruweel vinden we in Vlaanderen alleen nog in het Heiderbos te As. Dit habitattype wordt opgesplitst in twee subtypes in functie van de LSVI: namelijk in 'Jeneverbesstruweelen in heide' (5130_heide) en 'Jeneverbesstruweel in kalkgrasland' (5130_kalk). Hoewel deze laatste in Vlaanderen momenteel niet voorkomt, wordt het herstel van dit habitatsubtype overwogen op enkele geschikte standplaatsen in Vlaanderen.
Natuurbeheer:
Het beheer bestaat uit de instandhouding van het struweelstadium door het tegengaan van bosvorming. Na het verwijderen van de opslag is vaak een maai- of plagbeheer noodzakelijk om verruiging met gras of bramen tegen te gaan. Het beheer van het Heiderbos bestaat uit het plaggen van een cirkelvormige zone rond de zaadstruiken zodat opnieuw potentiële kiemplaatsen beschikbaar komen. Onregelmatige beweiding met schapen is de meest geschikte maatregel indien de terreinen groot genoeg zijn.
Bedreigingen:
- Het grootste deel van het habitattype verdween door ontginning van geschikte gronden voor landbouw, bosbouw, woningbouw en industrie.
- De belangrijkste bedreiging voor de resterende populaties bestaat uit spontane verbossing, voornamelijk met 'vliegdennen', en de daarmee gepaard gaande beschaduwing.
- De struiken zijn gevoelig voor begrazing. Dit vormt vooral een probleem in heideterreinen die het jaar rond begraasd worden, waarbij in de winter minder voedsel beschikbaar is en Jeneverbes kan worden aangevreten.
- In Vlaanderen treedt nagenoeg geen natuurlijke verjonging van Jeneverbesstruweel meer op. Men vermoedt dat de oorzaak hiervan ligt bij de gebrekkige zaadvitaliteit, het uitblijven van perioden van intensieve begrazing, het verdwijnen van stuifzanddynamiek (verzuring), (konijne)vraat en/of droogtestress. Ook een lage Al/Ca ratio in de bodemtoplaag blijkt noodzakelijk voor de overleving van kiemplanten.
- Jeneverbesstruwelen ondervinden algemeen een te hoge atmosferische stikstofdepositie. Een sterk verhoogde stikstofdepositie kan leiden tot bodemverzuring, resulterend in ammoniumophoping en aluminiummobilisatie (verhoogde toxiciteit). Verzuring werkt verder ook vergrassing van soorten als Pijpenstrootje in de hand.