Beschrijving:
Deze fase kenmerkt zich door een fijne mozaïek van grassen en kruiden over heel het perceel, de meeste soorten komen niet meer voor in haarden. De forse en dominerende grassoorten van fase 2,1 en 0 kunnen hier en daar nog aanwezig zijn, maar zijn niet meer dominant. Er komen nu grassen in die minder fors zijn zoals Gewoon reukgras, Rood zwenkgras en Gewoon struisgras. Naast de algemene kruiden van vorige fases (Scherpe boterbloem, Veldzuring, Gewone hoornbloem) komen er nu ook kruiden voor die typisch zijn voor de vochttoestand.
Gangbaar gebruik:
Meestal is er een late maaisnede gevolgd door nabegrazing met 1,5 GVE/ha. In natte situaties wordt meestal alleen begraasd.
Beheer:
Door twee keer per jaar te maaien, een eerste keer in juni en een tweede keer in september kan je het grasland verder verschralen en bloemenrijker maken. Zo kom je in fase 4. Je kan ook de 2de maaibeurt vervangen door nabegrazing. Wanneer je enkel gaat begrazen zal je niet meer verschralen en blijft het grasland in fase 3. Dit begrazingsbeheer kan nuttig zijn voor de fauna, maar indien mogelijk kan je beter eerst verder verschralen naar fase 4. Als het grasland in fase 4 is kan je wel overschakelen op begrazingsbeheer. Natuurlijk mag je niet vergeten gefaseerd te maaien.