Akkerkers

Rorippa sylvestris

Habitat: 

Akkerkers is van nature vooral een pionier van droogvallende rivieroevers, die zich in de loop van de twintigste eeuw sterk verbreid heeft op akkers, langs kanaalbermen en op andere natte, ruderale terreinen. Langs de Grensmaas staat de soort nog in haar natuurlijke biotoop. Normaal gedijt ze op voedselrijke standplaatsen op een natte tot vochtige bodem.

Nederlandse oecologische flora

De Akkerkers is een tamelijk laag blijvende zomerbloeier, die dank zij uitlopers grote plakkaten kan vormen. De bladeren zijn diep ingesneden; alle slippen, ook die aan de top, zijn tamelijk smal. De as van de tros is enigszins zigzagsgewijs gebogen. Bij de andere inheemse Rorippa-soorten is deze as recht. Het opvallendste verschil met Gele en Oostenrijkse waterkers ligt in de vorm van de vruchten: dit zijn hauwen, die tien à twintig maal zo lang als breed zijn. Hoewel ze er meestal normaal ontwikkeld uitzien, bevatten ze zelden kiemkrachtig zaad.

De Akkerkers komt voor in het grootste deel van Europa en rondom de Middellandse Zee. Haar noordgrens ligt in Zuid-Scandinavië. In Noord-Amerika is zij als adventiefplant terechtgekomen.

In Nederland is deze soort oorspronkelijk een rivierbegeleider. Haar natuurlijke standplaats ligt in de uiterwaarden, waar zij massaal voorkomt. 's Zomers is zij hier op veel plaatsen de voornaamste plant die een andere kleur dan groen in de weilanden brengt. Ook op kleiige rivieroevers en op kribben, waar zich door de golfslag maar weinig planten kunnen handhaven, voelt Akkerkers zich uitstekend thuis. Met hun taaie stengels en uitlopers zitten de samenhangende plakkaten van deze plant goed verankerd, zodat ze tegen de stroom opgewassen zijn. Stukken die toch afbreken, kunnen gemakkelijk door het rivierwater worden meegenomen en op nieuwe plekken wortel schieten.

Buiten de rivierdalen is de Akkerkers grotendeels op (onopzettelijke!) verspreiding door de mens aangewezen. Zij is hier dan ook typisch een plant van het cultuurlandschap. Fragmenten van haar uitlopers worden onder meer met klei of zand uit de rivierdalen en met pootgoed verspreid. Zo komen ze terecht op bouwterreinen, in bermen en op bouwland. In de loop van de 20ste eeuw is deze soort aanzienlijk algemener geworden, zodat zij nu in vrijwel het hele land gewoon is.

Op bouwland kan de Akkerkers een lastig onkruid zijn. Het is een van de weinige soorten die zich zelfs in bloembollenvelden weten te handhaven. Doordat brokstukken van de uitlopers weer kunnen wortelen, is zij net zo moeilijk te verwijderen als Heermoes (Equisetum arvense) en Veenwortel (Polygonum amphibium). In Noordwijk noemt men de Akkerkers daarom 'kiet' (= touwtje).

De Akkerkers is een van de planten waarop bijzonder vaak gallen te vinden zijn. In de bloemtrossen vormen zich witte, poreuze gezwellen, die worden veroorzaakt door de galmug Dasineura sisymbrii.

© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1987 (deel 2).