We maken onderscheid tussen grove dennenbestanden (pp) en bestanden gedomineerd door andere naaldhoutsoorten, bijvoorbeeld zwarte den, fijnspar of lork (p), waarbij de dominante boomsoort zoveel mogelijk vermeld wordt. Al deze naaldhoutbestanden worden gekenmerkt door een ondergroei, vandaar de toevoeging van de letter m (mature = rijp stadium). Al naargelang die ondergroei gedomineerd wordt door grassen, struiken of loofbomen wordt dit aangevuld met een extra symbool. Een ondergroei van grassen (meestal bochtige smele of pijpenstrootje) en kruiden wordt weergegeven als ppmh of pmh. Indien dit echter bramen, varens, blauwe bosbes, brem, struikheide of jonge struiken betreft, wordt dit ppms of pms. Vanaf het moment dat er struiken en jonge bomen aanwezig zijn, wordt dit ppmb of pmb.