Moeraswolfsklauw

Lycopodiella inundata

Habitat: 

Moeraswolfsklauw is een pionier van natte, voedselarme, zwak tot niet gebufferde zandgronden. De soort groeit optimaal op kale, onbegroeide plekken in natte heide, bijvoorbeeld op weinig betreden paden en plagplekken. Ze groeit daar zeer frequent samen met bruine en witte snavelbies en blauwe zegge. In de winter staan de groeiplaatsen regelmatig gedurende een korte tijd onder water. Deze wolfsklauw wordt ook gevonden op natte plekken in oude zandgroeven en op kale, onbemeste slootkanten op zandige bodems. Wanneer de successie verdergaat en de groeiplaatsen beschaduwd geraken, of bij verdroging en nutriëntenaanrijking, verdwijnt de soort.

Nederlandse oecologische flora

De Moeraswolfsklauw is een zeer kleine, heldergroene plant, die in de nazomer en het begin van de herfst sporen vormt. De korte kruipende stengel is over zijn hele lengte stevig in de natte, kleffe grond verankerd. Omstreeks het midden ervan ontspringt bij een deel van de planten een rechtopstaande stengel, die in een aar uitloopt. De bladeren die sporangia dragen, staan iets wijder uit dan de lager geplaatste. De bladeren hebben alle ongeveer dezelfde vorm. Ze voelen, net als die van de Grote wolfsklauw, tamelijk zacht aan. Die van de kruipende stengels zijn min of meer sikkelvormig omhooggekromd.

De Moeraswolfsklauw is een meer uitgesproken pionier dan de andere inheemse Wolfsklauwen. De sporen kiemen snel, wanneer ze een geschikte plek hebben bereikt. Het prothallium steekt grotendeels boven de grond uit en bevat bladgroen, zodat het zelf aan de vorming van bouwstoffen kan bijdragen. Binnen een jaar vormt het mannelijke en vrouwelijke organen, waarna bevruchting plaatsvindt en de bebladerde plant zich kan ontwikkelen. Nadat de sporen zijn verspreid, sterft de plant grotendeels af. Aan de voet van de rechtopstaande stengels vormen zich knoppen, die overwinteren en het volgende jaar tot nieuwe planten uitgroeien. Zo kan de Moeraswolfsklauw zich in enkele jaren sterk uitbreiden en matten vormen, die - anders dan bij de Grote en de Stekende wolfsklauw - niet samenhangen.

De Moeraswolfsklauw heeft een merkwaardig 'verbrokkeld' verspreidingsgebied: Europa behalve het zuiden, Japan en de kustgebieden van gematigd Noord-Amerika. Hij groeit dus ter weerszijden van de oceanen op het noordelijk halfrond en ontbreekt in het hart van de continenten. In Nederland kwam hij vroeger vrij algemeen voor in de pleistocene zandstreken en de kalkarme duinen. Nu is hij, evenals in de omringende landen, zeldzaam geworden. In tegenstelling tot de andere inheemse Wolfsklauwen is de Moeraswolfsklauw gebonden aan natte standplaatsen, die gewoonlijk 's winters onder water staan. Hij staat bekend als een soort van drassige heidevelden, waar hij groeit op open plekken, bijvoorbeeld waar plaggen zijn gestoken. Daar kwam hij vroeger vaak samen met de Bruine snavelbies en de Witte snavelbies (Rhynchospora fusca en R. alba) voor. Tegenwoordig is de Moeraswolfsklauw - als gevolg van strooiselophoping? - uit de meeste heiden verdwenen, ook daar waar nog wel Snavelbiezen staan. Daarentegen vestigt de plant zich herhaaldelijk op natte plekken in zandgroeven, soms vlak bij fabrieken en ook in streken waar alle vroegere groeiplaatsen zijn verdwenen. Verder groeit hij in natte karresporen en op afgeplagde bermen van zandwegen.

© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1985 (deel 1).