Gele plomp

Nuphar lutea

Beschrijving: 

Gele plomp is net zoals de Witte waterlelie een lid van de Waterleliefamilie. Ze hebben vrij grote drijvende en ondergedoken bladeren. De ondergedoken bladeren zijn doorschijnend en lichtgroen. De drijvende bladeren komen in de lente boven en even later verschijnen de gele bloemen. Deze bloemen hebben 5 grote kelkbalderen en vele kleinere gele kroonbladeren. Onder aan de voet van het kroonblad produceert de plant nectar. De talrijke meeldraden weerkaatsen sterk het ultraviolet licht en trekken samen met de nectar vele insecten aan. 

In de bodem onder water heeft de plant een dikke wortelstok. Deze komt soms boven drijven als er stukken zijn los geraakt door bijvoorbeeld vraat van ratten.

Verwarring mogelijk met

De bladeren van Gele plomp lijken veel op deze van de Witte waterlelie maar zijn iets langwerpiger. Wanneer Gele plomp in bloei staat is er geen verwarring meer mogelijk.

Beheer: 

Gele plomp is een soort die lang kan stand houden als het water door meststoffen verrijkt wordt (eutrofiëring) . In dit troebele water kunnen de drijvende bladeren nog aan fotosynthese doen, dit is voor volledig ondergedoken waterplanten onmogelijk. Gele plomp kan ook beter tegen traag stromend water dan de Waterlelie. Waterlelies komen vooral voor in stilstaand water waar ook Gele plomp kan staan. Beschaduwing van het water door bomen wordt niet goed verdragen. Ook het fysiek uitkuisen van de waterloop kan nefast zijn voor Gele plomp.

De zaden van Gele plomp verspreiden zich voornamelijk via het water, ook stukken wortelstuk kunnen voor de verbreiding zorgen. Wanneer de soort volledig uit een waterloopsysteem is verdwenen gaat hervestiging moeizaam.

Alleen bij een zeer dichte ontwikkeling van Gele plomp in een traag stromende beek of rivier heeft de soort enige impact op de doorstroomsnelheid, maar meestal is deze invloed klein.      

Habitat: 

Gele plomp groeit in water op een diepte van 0,5 tot 2 m uitzonderlijk tot 3 m. Het water is stilstaand of licht stromend, matig voedselrijk en vrij hard van het bicarbonaattype. De bodem is meestal sterk organisch, venig of kleiig. De soort groeit in rivieren en kanalen, walgrachten, afgesneden rivierarmen en allerlei andere grote plassen, vijvers enz.