Bosveldkers

Cardamine flexuosa

Habitat: 

Bosveldkers is volgens ELLIS & JONES (1969) ontstaan door bastaardering van kleine veldkers en springzaadveldkers. Tot ongeveer 1980 was bosveldkers grotendeels beperkt tot standplaatsen op vochtige tot natte, vrij voedselrijke en niet te zware bodems, zoals vrij schaduwrijke loofbossen, houtkanten en hagen, dikwijls in de buurt van waterlopen. Ook op schaduwrijkere vochtige hellingen met verspreide kwelzones kwam de plant, zeker in de Leemstreek, frequent voor. De laatste twee decennia duikt de plant op tal van nieuwe standplaatsen op, dikwijls daar waar er wat gerommeld is in de bodem: moestuinen, kwekerijen van planten of bomen, schaduwrijke vochtige paden. Had bosveldkers vroeger een voorkeur voor lemige bodems, dan wordt de soort nu ook meer en meer op zandbodems opgemerkt. Zware gronden en gronden die gemakkelijk uitdrogen worden veeleer gemeden. Ook op sterk zure bodems ontbreekt de soort.

Nederlandse oecologische flora

De Bosveldkers is een kleine, meestal eenjarige plant. Zij kiemt gewoonlijk tegen de winter en vormt dan veelstengelige polletjes van meer dan een hand hoog, die in de lente bloeien. Vooral in natte zomers brengt de Bosveldkers dikwijls een tweede generatie op de been van miezerige, eenstengelige plantjes die maar een vinger lang worden, echte 'stoppelkatjes'. De Bosveldkers houdt min of meer het midden tussen de Springzaadveldkers en de Kleine veldkers en is vermoedelijk door kruising van deze twee ontstaan. Van de Kleine veldkers is zij alleen door een combinatie van kenmerken te onderscheiden. Op één enkel kenmerk mag men niet afgaan, daarvoor komen er te veel kleine afwijkingen voor. De onderste stengelleden zijn bij de Bosveldkers gewoonlijk sterk behaard. Het aantal bladeren per stengel is groter dan bij de Kleine veldkers. Ze zijn samengesteld uit diep gekartelde blaadjes. De kleine witte bloemen hebben in de regel het 'normale' aantal van zes meeldraden. De Kleine veldkers in de zeereep hauwen reiken niet of nauwelijks boven de bloeiende bloemen van dezelfde tros uit.

De Bosveldkers komt voor in heel Europa behalve in het meest noordoostelijke deel daarvan, verder in Zuid- en Oost-Azië en op een paar plaatsen in Noord-Amerika. In Nederland stond zij vroeger te boek als een tamelijk zeldzame plant, die in enkele streken wat meer voorkwam, zoals aan de binnenduinrand en in Twente. In de laatste tientallen jaren is zij veel algemener geworden. Nu wordt zij in een groot deel van ons land aangetroffen. Zij ontbreekt alleen op de hooggelegen, voedselarme zandgronden en komt in zeekleigebieden weinig voor.

Van nature hoort de Bosveldkers thuis in vochtige loofbossen op voedselrijke maar niet te zware grond. Zij groeit vooral op plaatsen waar het grondwater horizontaal beweeglijk is: in bron- en kwelgebieden en langs beken. Zo groeit zij veel aan de duinrand, waar het water uit de duinen via sloten of ondergronds naar het polderland wegvloeit. Samen met de Bittere veldkers vormt zij in de lente een witte zoom langs beekjes aan de oostkant van de Veluwe. Ook komt de Bosveldkers vaak voor op vochtige paden en in drassige wagensporen in loofbossen. Dikwijls wordt zij vergezeld door andere schaduwverdragende pionierplanten zoals Groot springzaad (Impatiens noli-tangere), Moerasmuur (Stellaria uliginosa) en Kleine duizendknoop (Polygonum minus). Als een van de weinige Nederlandse bosplanten komt de Bosveldkers voor in bossen op laagveengrond, zoals eendenkooien, die als ondergroei verder voornamelijk moeras- en oeverplanten hebben. Tenslotte is de Bosveldkers soms langs kanaaloevers en op schaduwrijke plekken in kwekerijen en plantsoenen aan te treffen.

© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1987 (deel 2).