Paapje

Saxicola rubetra

Beschrijving: 

Heel opvallend bij het Paapje is de bijna witte wenkbrauwstreep. In de vlucht is het Paapje herkenbaar aan de witte staartbasis, in tegenstelling tot de wat gelijkende Roodborsttapuit. Mannetjes hebben ook een zwarte oorstreek en een duidelijker oranje keel en borst. Bij vrouwtjes en onvolwassen vogels is de oorstreek lichtbruin en is de borst minder oranje.

Het Paapje is een broedvogel van kruidenrijke, open graslanden met uitkijkpostjes als struikjes of forse planten als berenklauw. Het nest wordt op de grond gemaakt en is goed verborgen. Het voedsel bestaat uit insecten, die vaak vanaf een zitplaats opgespoord worden. Het zijn trekvogels, die ten zuiden van de Sahara overwinteren. In het broedseizoen zijn mannetje en vrouwtje voortdurend in elkaars nabijheid.

In de loop van augustus en september verlaten Paapjes de broedgebieden voor de trek naar het overwinteringskwartier in tropisch Afrika. Ze zijn weer terug begin april. Soms wemelt het aan de kust of plaatselijk in het binnenland van de doortrekkers.

Beheer: 

Paapjes gebruiken alleenstaande struikjes of flinke planten graag als uitkijkpost. Bloeiende schermbloemigen, zoals gewone berenklauw, zijn populair om van daar te jagen op bloembezoekende insecten (zweefvliegen, vlinders) of om het territorium te verdedigen.
Een afwisseling van hoge en lage, dichte en ijle bloemrijke graslandvegetaties met veel insecten zijn van belang. Dat kan op het niveau van kleine percelen, maar die variatie kan er ook zijn in de vorm van slootkanten, oevers van poelen, perceelsgrenzen en overhoekjes met ruigten. In grotere gebieden wordt er best gebruik gemaakt van verschillende beheervormen naast elkaar. Dat bevordert de planten- en insectendiversiteit. Zo worden het best verschillende percelen in het broedgebied begraasd. Paapjes zijn ook late broeders, die baat hebben bij late maaidata en gefaseerd gemaaide, bloemrijke ruigtes die voedsel bieden en dekking voor jonge vogels.

Goede broedgebieden voor het Paapje kennen nog winterse overstromingen of ongedraineerde gronden, waar regenwater niet onmiddellijk wordt afgevoerd. Jaren met een hoog aantal  broedparen zijn vaak die met veel neerslag in het voorjaar, omdat er dan niet of laat gemaaid kan worden. Hoge grondwaterstanden beïnvloeden ook de vegetatiestructuur op perceels- en gebiedsniveau. In combinatie met het microreliëf van graslanden resulteren overstromingen in een gevarieerde dichtheid en hoogte van de vegetatie.

Hoge grondwaterpeilen verhinderen in de regel ook spontane verbossing. Drainagewerken en de pogingen overstromingen te vermijden zijn dus vaak zeer nadelig.