Beschrijving:
De Kleine ijsvogelvlinder komt voor op open plekken in vochtige loofbossen. De soort heeft 1 generatie van begin juni tot midden augustus met een piek tussen 21 juni en 19 juli. De laatste jaren worden er af en toe vlinders gezien in september, wat wijst op een partiële tweede generatie. De vliegtijd van de Kleine ijsvogelvlinder is in vergelijking met de periode 1981-2000 met 4-7 dagen naar voren geschoven, terwijl de gemiddelde laatste waarneming met meer dan 2 dagen naar achteren geschoven is. Dit is te wijten aan een partiële tweede generatie in warme jaren. De wijfjes zetten de eitjes afzonderlijk af op de bovenkant van bladeren van Wilde kamperfoelie, die zich meestal in de halfschaduw op 0,5-2 m hoogte bevinden. De rupsen voeden zich met de toppen van de bladeren en laten de bladnerf intact. Voor de overwintering spinnen de half volgroeide rupsen een zijden tentje met behulp van bladeren. In het volgende voorjaar voeden ze zich met verse uitlopers van de waardplant. De verpopping gebeurt tegen een stengel van de waardplant. Mannetjes verdedigen een territorium vanuit een hoge boom langs brede bospaden. Vaak gebruikte nectarplanten zijn braam en Sporkehout. De vlinders zijn mobiel en kunnen soms vrij ver van bestaande populaties waargenomen worden. De Kleine ijsvogelvlinder komt vaak in dezelfde gebieden voor als Boomblauwtje, Citroenvlinder, Eikenpage, Gehakkelde aurelia, Groot dikkopje, Koevinkje en Landkaartje.
Beheer:
De Kleine ijsvogelvlinder is een soort van bossen met een hoge luchtvochtigheid en een vochtige bodem. Hier verkiest de vlinder vooral brede en zonnige paden met halfbeschaduwde kamperfoelie voor de eiafzet en braam voor de nectarvoorziening. Een gevarieerd bosrandbeheer waarbij verhinderd wordt dat de wind vrij spel heeft en het inrichten van een vrij dichte, maar gevarieerde mantelen zoomvegetatie zijn dan ook geschikte maatregelen. Daarnaast zonnen de vlinders vaak op open plekken in bossen en het regelmatig creëren van dergelijke plekken of het openhouden van bospaden kan eveneens bijdragen tot het behoud van de soort (Veling 2011).