De Ingekorven vleermuis is een middelgrote vleermuis met een spanwijdte van 22-27 cm waardoor zij in staat is tot langzame, wendbare bewegingen, tot dicht tegen de vegetatie. De vacht is eerder warrig met dorsaal een roodbruine tot rossig kleur en ventraal is de kleur duidelijk lichter en eerder grijs - geel van kleur. De Ingekorven vleermuis dank zijn naam aan zijn grote brede oren die halverwege een inkeping vertonen. Kenmerken van het geluid (Heterodyne): Type geluid: toonloos Optimale frequentie: 50 kHz of nog wat hoger Ritme: snel, dikwijls onregelmatig tijdens de jacht Geluidssterkte: zwak in besloten omgeving, maar luider in halfopen omgeving Verwarring mogelijk met: baardvleermuis, watervleermuis, bechstein’s vleermuis, franjestaart Fragment: Ingekorven vleermuizen jagen rond boomkronen op een kerkplein (Heterodyne-opname op 45Khz, Marc Van De Sijpe) Your browser does not support the audio tag.
De soort is uiterst gevoelig aan verstoring. De bescherming van kraamkolonies in gebouwen en grotten, van overwinteringsverblijfplaatsen, van foerageerbiotopen in hardhoutbossen en structuurrijk cultuurlandschap alsook het voorkomen van versnippering tussen gescheiden biotopen, het toegankelijk maken van veestallen en het weren van bestrijdingsmiddelen in de landbouw, worden weerhouden als de primordiale beschermingsmaatregelen voor deze soort.
Deze kritische soort is vooral gebaat met een aangepast beheer van de winter- en zomerverblijven met speciale aandacht voor de hoge temperatuurvoorkeur. De kwaliteit van de jachtgebieden kan worden verbeterd door behoud of herstel van kleinschalige landschappen met veel houtkanten en bomenrijen en de aanleg van verbindende landschapselementen tussen de jachtgebieden. Extensieve veeteelt met open veestallen in de onmiddellijke omgeving zijn gunstig voor het voortplantingssucces. Het prooiaanbod kan worden verhoogd door een geringer gebruik van insecticiden en ontwormingsmiddelen in de landbouw.
Om voor deze soort te bepalen of die lokaal in een gunstige staat van instandhouding verkeert of om de soort te helpen de gunstige staat te bereiken kan je onderstaande tabel gebruiken (LSVI tabel Habitatrichtlijnsoorten versie 2.0).
winterpopulatie (augustus-april) | Gunstig | Ongunstig | |
Zwermgedrag aan winterverblijf | lichtverstoring | Verlichting afwezig | Verlichting aanwezig |
Menselijke verstoring | Verstoring met zekerheid afwezig | Verstoring niet met zekerheid afwezig | |
Objecten als winterverblijfplaats | Buffering temperatuur | Sterk gebufferde plaatsen aanwezig (= plaats waarvan de temperatuur niet beneden de 7°C zakt) | Geen sterk gebufferde plaatsen zijn aanwezig. |
Lichtverstoring | Afwezig | Aanwezig | |
Menselijke verstoring | Verstoring met zekerheid afwezig | Verstoring niet met zekerheid afwezig | |
foerageergebied | Jachtgebied aanwezig op minder dan 1 km van de overwinteringsplaats | Geen jachtgebied aanwezig op minder dan 1 km van overwinteringsplaats | |
Connectiviteit | Verblijf en omliggende jachtgebieden verbonden met bomenrijen of hagen | Verblijf en omliggende jachtgebieden niet verbonden met bomenrijen of hagen | |
Zomerpopulatie (april-oktober) | Gunstig | Ongunstig | |
Zomerverblijfplaats in gebouwen of andere antropogene structuren | Structuur | Wegkruipmogelijkheden achter balken aanwezig op verschillende hoogten en langs verschillende zijden. Verschillende temperatuurzones aanwezig. Tijdens de lactatieperiode steeds zones met dagtemperatuur tussen 20°C en 30°C aanwezig | Zolder zonder wegkruipmogelijkheden of zonder verschillende temperatuurzones of juiste temperatuurzone niet steeds aanwezig |
Invliegopening | Grote invliegopening: 40 x 7 cm | Invliegopening < 40 x 7 cm of beduidend groter | |
Vervuiling | Houtwerk niet behandeld met toxische producten | Houtwerk behandeld met toxische producten | |
Verstoring door katten als predator | Verblijf niet toegankelijk voor katten | Verblijf toegankelijk voor katten | |
Lichtverstoring binnen | Verblijfplaats niet kunstmatig verlicht | Verblijfplaats kunstmatig verlicht | |
Lichtverstoring buiten | Uitvliegplaats en verbinding met het omliggend landschap wel verlicht en geen gepaste mitigerende maatregelen aanwezig | Uitvliegplaats en verbinding met het omliggend landschap niet verlicht of gepaste mitigerende maatregelen aanwezig. | |
Menselijke verstoring | Geen menselijke aanwezigheid | Soms of regelmatig menselijke aanwezigheid | |
Connectiviteit naar de omgeving | Verblijf en omliggende jachtgebieden verbonden met bomenrijen of hagen | Verblijf en omliggende jachtgebieden niet verbonden met bomenrijen of hagen | |
Jachtgebied (beschrijving onder ecologie) | Grootte | Een samenhangend netwerk van bossen (gemengd en/of loof) en kleinschalig landbouwlandschap met toegankelijke stallen met koeien op stro aanwezig in een straal van 10 km rond de kolonie | bossen (gemengd en/of loof) en kleinschalig landbouwlandschap met toegankelijke stallen met koeien op stro afwezig in een straal van 10 km rond de kolonie |
Connectiviteit | Jachtgebieden en kolonieplaats verbonden door vegetatiestructuren zoals bomenrijen, houtkanten, waterlopen, bospatches en hagen | Open gebieden met onderbrekingen van meer dan enkele tientallen meters in vegetatiestructuren | |
Lichtverstoring | Vliegroutes en foerageergebieden niet kunstmatig verlicht of gepaste mitigerende maatregelen aanwezig. Ook toegankelijke stallen met koeien op stro ’s nachts donker. | Vliegroutes en foerageergebieden wel kunstmatig verlicht en geen gepaste mitigerende maatregelen aanwezig | |
Menselijke verstoring | Vliegroutes of jachtgebieden niet doorsneden door drukke wegen (een drukke weg heeft meer dan 100 voertuigen per nacht). | Vliegroutes of jachtgebieden doorsneden door drukke wegen | |
Vervuiling | Geen residu’s van avermectines in de mest in de toegankelijke stallen met koeien op stro en de omliggende weiden | Residu’s van avermectines in de mest in en rond de toegankelijke stallen met koeien op stro aanwezig |
De Ingekorven vleermuis is een middelgrote vleermuis met een spanwijdte van 22-27 cm waardoor zij in staat is tot langzame, wendbare bewegingen, tot dicht tegen de vegetatie. De vacht is eerder warrig met dorsaal een roodbruine tot rossig kleur en ventraal is de kleur duidelijk lichter en eerder grijs - geel van kleur. De Ingekorven vleermuis dank zijn naam aan zijn grote brede oren die halverwege een inkeping vertonen.
De echolocatiegeluiden van de Ingekorven vleermuis zijn relatief zacht en meestal pas op slechts enkele meters afstand van een batdetector detecteerbaar (4-5 m), net daarom wordt dit type van echolocatie aangeduid als fuistersonar. Het FM-signaal heeft een pulsduur van 1.5-4 ms en kent een startfrequentie boven de 140 kHz en een eindfrequentie bij ongeveer 38 kHz (soms reeds bij 48 kHz maar zelden lager dan 30 kHz). Op basis van kwalitatieve geluidsopnamen kan de soort vaak duidelijk worden herkend door de hoge begin- en eindfrequenties. Deze geluiden hoor je met een heterodyne detector als droge tikken.
De ingekorven vleemuis kent een algemene verspreiding in Europa, gaande van Noord-Afrika tot in Vlaanderen, Zuid-Nederland en Zuid-Polen. In Duitsland komt deze soort enkel voor in warmere gebieden zoals de Rijnvallei en het Rossenheinerbassin. Ons land bevindt zich dus op de noordelijke grens van haar verspreidingsgebied. In Vlaanderen zijn er een tiental gekende kolonies, waarvan minstens 8 kraamkolonies. De winterpopulatie bedraagt enkele honderden dieren, geconcentreerd in de Limburgse mergelgroeven en de Antwerpse fortengordel.
De paring vindt plaats op het einde van de zomer, tijdens het ‘zwermen’. Evidentie van parende dieren tijdens de winterslaap werd tot op heden, voor deze soort, nog niet waargenomen. Tijdens de zwermperiode vertoeven solitaire mannetjes veelal in de ruime omgeving van een kraamkolonie. Ze hangen vaak gewoon tegen een buitengevel en zitten ook overdag niet weggekropen. Bij zwermonderzoek in deze periode worden ook regelmatig mannetjes gevangen aan de ingang van gekende winterverblijfplaatsen. De fertilisatie zelf vindt pas zeer laat in het voorjaar plaats. Kraamkolonies worden bijgevolg vrij laat in het voorjaar gevormd. De jongen wordt dan ook pas einde juni, begin juli geboren. De kolonie valt al uiteen op het einde van augustus – begin september. Hoewel een tweeling niet uitgesloten is, zien we meestal slechts één jong per partus. De jongen zijn reeds vliegvlug op vier á vijf weken. Hoewel een gemiddelde leeftijd van 2.8 tot 3.5 jaar wordt opgetekend, zijn er leeftijden tot 16 - 18 jaar gekend. Vertoring van verblijfplaatsen speelt een belangrijke factor bij sterfte. Zo kunnen de vrouwtjes bij verstoring van de zomerverblijfplaats, de kolonieplaats verlaten en de jongen alleen achterlaten, ookal zijn deze nog niet in staat om zelf te vliegen. Bij verstoring wordt niet enkel gedacht aan verstoring door de mens maar spelen andere verstoringsfactoren zoals bijvoorbeeld het weer een belangrijke rol. Tijdens natte, koude zomers wordt een grotere kraam sterfte waargenomen dan tijdens drogere en warmere zomers.
Omdat ringonderzoek in het verleden vooral tijdens de winterperiode plaatsvonden is er nog maar weinig geweten over de migratie tussen zomer- en winterverblijfplaatsen. Hoewel de langste afstand die werd waargenomen zo'n 106 km bedroeg, wat er toch wel op wijst dat de Ingekorven vleermuis een behoorlijke afstand kan afleggen, wordt algemeen aangenomen dat de migratie afstand tussen de zomer- en winterverblijfplaasten slechts zelden groter is dan 40 km. Opgemerkt dient te worden dat de migratie afstand sterk gerelateerd is aan een geschikte overwinteringsverblijfplaats in de nabijheid van de kolonie.
Winterverblijfplaats: De soort verblijft in de winter voornamelijk in grotten, forten, en grotere bunkercomplexen waar er een stabiele en vrij hoge temperatuur heerst tussen 6 en 12°C. Door deze temperatuurvoorkeur worden ze meestal vrij ver van de ingang teruggevonden waardoor kleinere objecten voor deze soort minder geschikt worden geacht. Het is een soort die bijna steeds vrijhangend wordt aangetroffen tijdens de winterslaap en dit vaak in kleine groepjes of clusters van 5-30 dieren, in Frankrijk zijn clusters bekend van meer dan 100 dieren. Zomerverblijfplaats: In het noorden van het verspreidingsgebied worden zomerverblijfplaatsen veelal teruggevonden in gebouwen, dit gewoonlijk onder daken van kerken en particuliere huizen en veestallen. Hierbij is er een grote voorkeur voor koele en lichte zolders. In het zuiden is er een duidelijke voorkeur voor grotten. Jachtgebied Het voornaamste jachtgebied van de Ingekorven vleermuis is bos maar ook in boomgaarden, in weilanden als langs houtkanten wordt er gejaagd. De jachtgebieden kunnen wel meer dan 10 km ver van de zomerverblijfplaats gesitueerd worden. Ook open veestallen wordt als jachtgebied gebruikt waar met name stalvliegen (Stomoxys calcitrans) en een soort huisvlieg (Musca autumnalis) als maaltijd wordt verorberd. Voedsel: Analyse van de keutels toont aan dat vliegen, spinnen en vlinders het hoofdbestanddeel uitmaken van het voedsel van de Ingekorven vleermuis. Over gans het verspreidingsgebied is de prooisamenstelling zeer gelijklopend al kunnen de verhoudingen van de prooien die in de uitwerpselen teruggevonden worden wel sterk verschillen. De Ingekorven vleermuis kan door zijn trage en wendbare vlucht vliegen van de vegetatie en stalmuren plukken. Of dat spinnen nu door middel van gleaning worden gevangen of dat de vleermuis doorheen het spinnenweb vliegt is nog enigszins onduidelijk al toont en Franse studie aan dat de vleermuizen vaak bedekt waren met spinnenrag. Naast deze insecten worden ook andere insecten in kleinere aantallen aangetroffen in de uitwerpselen: gaasvliegen, hout- en stofluizen, wespachtigen, tripsen en kevers. Hoewel de Ingekorven vleermuis zich gespecialiseerd heeft in een aantal prooisoorten is de verhouding tussen deze prooien sterk afhankelijk van het gebied.
Winterhabitat:
De ingekorven vleermuis is een warmteminnende soort die tijdens de winter enkel in de diepste, warme gedeeltes van grotten, groeven en grote forten wordt aangetroffen. Ze vereisen een vrij constante temperatuur tussen 5 en 12 °C (Dietz et al. 2011; Lefevre & Verkem 2003; Webb et al. 1996). Kleine objecten, waarin een dergelijke hoge temperatuur niet constant doorheen de winter kan worden gehandhaafd, zijn niet geschikt voor deze soort. Ze worden slechts uitzonderlijk in ijskelders aangetroffen (Lefevre & Verkem 2003). Ze hangen meestal vrij aan het plafond, vaak in brede spleten of gaten, en ook vaak in kleine groepjes (clusters) (Arthur & Lemaire 2009; Dietz et al. 2011; Lefevre & Verkem 2003; Schober & Grimmberger 1998). De vleermuizen arriveren reeds vroeg in de winterverblijfplaatsen (september-oktober) en blijven er tot in mei (Daan & Wichers 1967, Dietz et al. 2011).
Zomerhabitat:
In het noorden van het verspreidingsgebied, zoals in Nederland en Vlaanderen, situeren de zomerverblijfplaatsen zich vooral op warme zolders (Vergoossen & Buys 1997; Schober & Grimmberger 1998; Dekker et al. 2008). Ingekorven vleermuizen gebruiken bij voorkeur grote invliegopeningen die een directe vlucht toelaten (Arthur & Lemaire 2009). Ze vertonen een duidelijke voorkeur voor warme plaatsen. Volgens Zahn & Henatsch (1998) prefereren ze temperaturen van minstens 25°C. Ze hebben wel liefst temperaturen minder dan 30°C, waar ze hun temperatuur op peil kunnen houden door samen te clusteren (Zahn & Heratsch 1998). Arthur en Lemaire (2009) vermelden een optimum tussen 20 en 25°C en enkele andere bronnen vermelden een lagere minimumtemperatuur (Vergoossen & Buys 1997; Lefevre & Verkem 2003). Volgens ervaringen in het buitenland is het op de kolonieplaats meestal betrekkelijk licht (Arthur & Lemaire 2009; Dietz et al. 1998; Schober & Grimmberger 1998; Vergoossen & Buys 1997), maar bij de Vlaamse kolonies is het meestal volstrekt donker (Lefevre & Verkem 2003). De dieren zijn op de kolonieplaats ook bijzonder gevoelig voor verstoring (Lefevre & Verkem 2003). Ingekorven vleermuizen vliegen pas uit als het volledig donker is en wachten dus tot lichten aan de uitvliegopening gedoofd zijn. Laat uitvliegen kan zorgen voor groeiachterstand bij de jongen, omdat de moederdieren hierdoor de piekactiviteit van insecten missen. Ze zijn dus zeer gevoelig voor verlichting van de uitvliegopening (Boldogh et al. 2007).
Jachtgebied:
Ingekorven vleermuizen jagen in gemengd bos of loofbos, in een halfopen, structuurrijk en kleinschalig traditioneel landbouwlandschap met boomgaarden, weiden, hooilanden, hagen, bomenrijen, (rivierbegeleidende) loofhoutbosjes en parken (Krull et al 1991; Dietz et al. 2011 & 2013; Dekker et al 2013; Lefevre & Verkem 2003; Schober & Grimmberger 1998; Steck & Brinkmann 2006; Willems et al. 2012; Zahn et al. 2010). In het zuiden jagen ze ook in grote loofbossen (Dietz et al. 2013). Daarnaast vormen toegankelijke koeienstallen en veeschuilplaatsen een belangrijk jachthabitat (Dietz et al. 2011 & 2013; Lefevre & Verkem 2003; Steck & Brinkmann 2006; Vergoossen et al. 2009; Willems et al. 2012). Hier jagen de vleermuizen vooral op vliegen en spinnen (Lambrechts et al. 2011). De aanwezigheid van vee op stal, en van stro en mest, is zeer belangrijk voor het behoud van ingekorven vleermuis (Dekker et al. 2008; Dietz et al. 2013; Gyselings & Van der Wijden 2014). Deze stallen moeten ’s nachts donker zijn (Dietz et al. 2011). Verder zijn het gebruik van insecticiden, vliegenvangers met lijm en ontwormingsmiddelen voor vee schadelijk voor de ingekorven vleermuis en hun prooi (Gyselings & Van der Wijden 2014; Kervyn et al. 2012). Bij ontwormingsmiddelen blijken avermectines het meest schadelijk te zijn voor de in uitwerpselen levende fauna die een voedselbron zijn voor de ingekorven vleermuis. Ingekorven vleermuizen gebruiken het landschap tot maximum 8 à 10 km rond hun verblijfplaats (Dietz et al. 2013; Krull et al. 1991; Lefevre & Verkem 2003; Vergoossen & Buys 1997; Vergoossen et al. 2009; Zahn et al. 2010). Bij het vliegen van en naar de foerageergebieden volgen de dieren vegetatiestructuren zoals bomenrijen, houtkanten, waterlopen, bospatches en hagen (Dietz et al. 2011 & 2013; Vergoossen et al. 2009; Zahn et al. 2010; Flaquer et al. 2008). Ze vermijden open velden en vliegen maximum enkele tientallen meters door open terrein (Krull et al. 1991; Vergoossen et al. 2009). Ook mijden ze autowegen en maken hiervoor zelfs een omweg (Arthur & Lemaire 2009). Een netwerk van opgaande lineaire landschapselementen is dus belangrijk voor deze soort (Vergoossen & Buys 1997; Dekker et al. 2008). Het jachtgebied heeft een oppervlakte van 50 tot 70 ha waarin per nacht 6 kernjachtgebieden van enkele hectaren of kleiner, intensief bezocht worden (Dietz et al. 2001). Dietz et al. (2013) vonden een leefgebiedgrootte tussen ongeveer 250 en 1500 ha met 1-2 kleine gescheiden jachtgebieden. Dit grote verschil is waarschijnlijk te wijten aan het feit dat ze soms bepaalde biotopen als bosranden zeer grondig afzoeken terwijl ze op andere momenten grote afstanden afleggen op enkele uren tijd (Arthur & Lemaire 2009).
Voortplanting:
Ingekorven vleermuis vertoont ook zwermgedrag – het verzamelen nabij grotten, groeven of forten vanaf augustus tot de winterslaap met het oog op voortplanting. Bij ingekorven vleermuis valt de piek van het zwermgedrag in september. Zwermen gebeurt onder meer bij de Limburgse mergelgroeven (Dekker et al. 2008). Ze gebruiken ook andere paarplaatsen, zoals onder balken of hangend tegen een buitengevel (Arthur & Lemaire 2009; Lefevre & Verkem 2003). Waar de dieren zwermen mag er geen lichtverstoring zijn en de zwermplaatsen moeten afgesloten zijn met een traliewerk met horizontale spijlen met een tussenruimte van 13-15 cm en verticale steunen om de 45- 75 cm (Thomaes & Lommelen 2012) of moet het ganse omliggende gebied afgesloten zijn.
Sinds de jaren vijftig daalde de populatie aan de noordelijke rand van het verspreidingsgebied zeer sterk door de verdwijning van geschikt jacht biotoop, door het gebruik van bestrijdingsmiddelen in de landbouw (insecticiden en ontwormingsmiddelen) met een dalend insectenaanbod als oorzakelijk gevolg, door een toenemende versnippering van verschillende biotoopelementen gerelateerd aan infrastructuur aanpassingen, door het ontoegankelijk worden van veestallen en tot slot door verstoring van geschikte winter- en zomerverblijfplaatsen ten gevolge van lawaaihinder, renovatie, sloop en verlichting van gebouwen (of delen er van) die door de soort gebruikt worden. Momenteel kan de populatie in Duitsland als stabiel omschreven worden terwijl in Nederland en België, een voorzichtige groei van de populatie kan worden opgetekend. De bescherming van kraamkolonies in gebouwen en grotten, van overwinteringsverblijfplaatsen, van foerageerbiotopen in hardhoutbossen en structuurrijk cultuurlandschap alsook het voorkomen van versnippering tussen gescheiden biotopen, het toegankelijk maken van veestallen en het weren van bestrijdingsmiddelen in de landbouw, worden weerhouden als de primordiale beschermingsmaatregelen voor deze soort.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.