De Fladderiep of steeliep heeft een sterk asymmetrische bladvoet. De bladeren zijn ovaal en de bladrand is dubbelgetand. Om het verschil met andere iepen te zien heb je best het vleugelnootje. Dit is bij Fladderiep gewimperd en en heeft een lange steel van 6 tot 24 mm. Hollandse iep, Gladde iep en Ruwe iep hebben vleugelnootjes die niet gewimperd zijn met een kortere steel van 5 mm of minder.
Van nature is fladderiep in onze streken een nogal zeldzame bewoner van hardhoutooibossen, een bostype dat nog slechts zeer beperkt voorkomt in Vlaanderen, door onder andere de indijking van onze grotere rivieren. De soort werd in het verleden ook vrijwel niet aangeplant. Fladderiepen zijn daardoor weinig bekend in Vlaanderen en de Lage Landen. Er sneuvelen af en toe oudere bomen aan de olmenziekte, maar minder dan bij de bekendere Ruwe iep en de Gladde iep. De kever die de ziektekiem overbrengt lust de bast van deze laatste liever. Als we geheel België bekijken, hebben we een iets ruimer scala aan natuurlijke biotopen en merken we dat fladderiep ook op mergel goed gedijt. In Wallonië groeit fladderiep niet uitsluitend in de vallei, maar ook wat hogerop, op de hellingen van ravijnbossen.
De Belgische Flora geeft voornamelijk de gewimperde vruchtjes en de langgesteelde nootjes van fladderiep op als determinatiekenmerken. Handige bijkomende kenmerken voor vegetatieve bomen zijn de op plankwortels lijkende uitgroeiingen aan de stambasis van oudere bomen en de nagenoeg onvertakte zijnerven van de bladonderzijde.
tot 30 m hoog.
Fladderiep is een soort van Midden- en Oost-Europa en van West-Azië. De Belgische flora verwijst uitsluitend naar Waalse vindplaatsen maar mogelijks is deze soort ook in Vlaanderen inheems.
Als een gevolg van de gerichte, intensieve kartering van oorspronkelijk inheemse struiken en bomen (gestart in 1997) is het duidelijk dat ook in Vlaanderen oude fladderiepen voorkomen. In welke mate die oude exemplaren ook als oorspronkelijk inheems kunnen worden beschouwd, is vaak minder duidelijk. De oude hakhoutexemplaren van Bertembos en Heers (8 m omtrek) wijzen mogelijk op autochtoon materiaal. Bij de knotbomen van Zoerselbos zijn de nabijheid van een bosbeek en de ouderdom van de bomen aanwijzingen. In de Vorte Bossen te Ruiselede en het Cottembos te Sint-Lievens-Houtem staat de soort in oude bossen, maar zijn de exemplaren zelf niet eeuwenoud. Op de duin-polderovergang van de Oosthoek te Adinkerke is de omtrek van de hakhoutstoven (tot 10 m) een belangrijker criterium dan het bosmilieu rondom. Op de meeste overige vindplaatsen is aanplant de meeste waarschijnlijke verklaring voor de aanwezigheid van fladderiep. Vaak gaat het om parkbomen (kasteelpark Loppem, Velthembos in Sint- Kruis-Brugge), bomen op kanaaloevers (kanaal Brugge-Oostende), vrij recente beplantingen van de binnenduinrand (Wenduine) enz. Gezien de vrij recente ontdekking van fladderiep in Vlaanderen (alle waarnemingen zijn van na 1992) is het niet mogelijk een trend aan te geven. Hoe dan ook blijft fladderiep zeer zeldzaam in Vlaanderen. .
Deze pagina werd mogelijk gemaakt door de financiële steun van het LIFE-programma van de EU(opent nieuw venster) in het kader van het LIFE BNIP-project(opent nieuw venster).
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.