Tureluur

Tringa totanus

Leefgebied en trend

Het verspreidingsgebied van Tureluur beperkt zich tegenwoordig bijna volledig tot de Oostkustpolders en Antwerpen Linkeroever. In beide regio’s is er een langlopend monitoringproject zodat de trend in Vlaanderen goed gedocumenteerd is. De totale Vlaamse populatie varieerde in de periode 2013-2018 tussen 270 en 360 broedparen. De huidige aantallen liggen aanzienlijklager dan het historisch hoge niveau in de atlasperiode 2000-2002 (420-450 paar), maar overtreffen wel nog de cijfers van de jaren ‘70 en ’80 (190-210 paar). De trend sinds 2004 laat aanvankelijk een toename zien tot een piek in 2013, gevolgd door een geleidelijke daling. Die recente afname is vooral een gevolg van een dalende trend op Antwerpen- Linkeroever. In het begin van deze eeuw waren de aantallen daar aanzienlijk afgenomen, maar dankzij grootschalige natuurontwikkeling volgde er een herstel. Onder meer Doelpolder Noord (max. 54 paar in 2010) en Putten West (max. 35 in 2010 en 2013) ontwikkelden er zich tot belangrijke broedgebieden. In de periode 2009-2015 werden in het volledige Linkeroevergebied opnieuw meer dan 100 paar geteld (max. 128 in 2010). In de daaropvolgende jaren was er opnieuw een afname met 30 tot 40%, met zowel droogte als predatie door vos als belangrijke factoren. Opvallend is het recent verdwijnen van de soort in het Schor Ouden Doel (nog 27 paar in 2006), vooral als gevolg van een oprukkende rietvegetaties (med. G. Spanoghe). De Oostkustpolders vormen hét bolwerk van Tureluurs in Vlaanderen. De soort vertoont er een duidelijke voorkeur voor laaggelegen, zilte graslanden met een voldoende extensief beheer. Sinds 2011 werden in deze regio elk jaar tussen 200 en 250 broedparen geteld, met uitzondering van 2017. Daarmee bereikt de soort hier haar hoogste niveau ooit en houdt ze beter stand dan veel andere soorten weidevogels. Het feit dat tegenwoordig het grootste deel in natuurreservaten voorkomt speelt daarin een belangrijke rol. Het mooiste voorbeeld is de Uitkerkse Polder waar in het afgelopen decennium geregeld meerdan 100 paartjes tot broeden kwamen (max. 121 paar in 2013) dankzij grootschalige natuurontwikkeling en een aangepast weidevogelbeheer. Ook in het Pompje te Oudenburg zorgde een natuurinrichtingsproject voor een merkbare toename van de broedvogelaantallen (tot 17 paar in 2018). Buiten de twee hogervermelde kernregio’s worden via waarnemingen.be op behoorlijk wat plaatsen baltsende of alarmerende tureluurs gemeld, maar meestal gaat het om éénmalige hebben op broedvogels. Het effectieve aantal broedgevallen is in de meeste jaren vermoedelijk niet hoger dan 5 à 10. In heel wat traditionele broedgebieden van de vorige eeuw is de soort nu een onregelmatige en zeldzame broedvogel geworden, zoals in de Antwerpse en Turnhoutse Kempen en het Krekengebied in Noord-Oost-Vlaanderen. In de IJzervallei lijkt de soort plaatselijk wat te profiteren van recente natuurinrichting en waterpeilverhogingen maar het broedsucces blijft er tot dusver zeer laag. De aantallen in Vlaanderen zijn zeer bescheiden als we ze vergelijken met de Nederlandse broedpopulatie die in 2013-2015 geraamd werd op 17.000 tot 20.000 paren. Sinds 1990 werd er wel een afname van 20% vastgesteld, met habitatverlies en intensievere landbouwpraktijken als belangrijke oorzaken. In het Verdronken Land van Saeftinghe -het belangrijkste broedgebied in Nederland- ging het van 1594 paar in 2004 naar 698 in 2018, meer dan een halvering dus (Van den Bergh et al. 2018). Voor die sterke afname worden meerdere oorzaken genoemd, zoals een langdurig slecht broedsucces (overspoeling van nesten en predatie vos) en afname van geschikt broedgebied (door sterke uitbreiding Riet). Mogelijk speelt ook de voedselbeschikbaarheid een rol.