Soortkenmerken van bomen

Wanneer men een selectie heeft gemaakt van soorten die de gewenste diensten kunnen vervullen en waarvan de behoeftes overeenstemmen met de standplaatskenmerken, dient men de overige soortkenmerken onder de loep te nemen om een finale selectie te bekomen. De gekozen soorten moeten in lijn liggen met het beleid, het beheer en de algemene sfeer van de omgeving.

Een eerste kenmerk waar men hiermee rekening kan houden zijn inheemse boomsoorten tegenover uitheemse boomsoorten. Inheemse soorten hebben een verhoogde waarde voor de biodiversiteit, maar zijn niet overal toepasbaar. Men moet voldoende aandacht besteden aan wat men beschouwt als “inheems”. Bedoelt men hiermee soorten die eigen zijn (West-)Europa, België, Vlaanderen of de eigen streek? Op deze pagina vind je de boomsoorten die inheems zijn voor Vlaanderen. Daarbij moet ook het onderscheid gemaakt worden tussen inheemse soorten en autochtoon plantgoed. Er zijn ook cultuurvariëteiten van de inheemse soorten, deze kan men als inheems+ benoemen. Deze variëteiten bezitten gedeeltelijk dezelfde kenmerken als de natuurlijke soorten en kunnen dus de biodiversiteit ook gedeeltelijk mee ondersteunen. Soorten die niet van nature voorkomen in onze ecosystemen maar zijn ingevoerd door de mens noemen we exoten. Let wel, pas wanneer deze exoten ecologische, economische en/of menselijke schade aanbrengen spreken we van invasieve exoten.

Een tweede belangrijk soortkenmerk die afgestemd moet zijn op het gebruik en de plaats is de habitus of groeiwijze van de boom. Daarbij hebben we onder andere de boomgrootte, waar we vier verschillende klassen onderscheiden: 1a (> 20m), 1b (12m – 20 m), 2 (6m – 12m) en 3 (< 6m). Daarnaast kan een soort ook één- of meerstammig zijn. Doorgaans kunnen soorten in beide vormen voorkomen. Daarbij kunnen boomsoorten ook meer of minder geschikt zijn om beheerd te worden als hoogstam, halfstam, laagstam of veer. Niet enkel de stam maar ook de kroonvorm maakt deel uit van de habitus van de boomsoort. Er is een grote verscheidenheid aan kroonvormen, van zuilvormig tot afgeplatte bol. Welke kroonvorm (en dus welke boomsoorten) het best toepasbaar zijn op een bepaalde locatie vloeit voort uit de analyse van gebruik en plaats.

Boomsoorten hebben ook een typische groeisnelheid. Snelgroeiende bomen hebben als voordeel dat ze snel biomassa opbouwen en dus op relatief korte tijd bijvoorbeeld een gesloten visuele scheiding kunnen vormen. Het voordeel van traag groeiende bomen is dat deze op volwassen leeftijd doorgaans een lagere intensiteit van beheer verzoeken. Afhankelijk van de situatie zullen snel- of traag groeiende soorten de voorkeur genieten.

 

Daarnaast hebben verschillende soorten ook een verschillende sierwaarde. De habitus van een soort bepaalt niet alleen de natuurlijke vorm, maar dicteert ook of deze soort als vormboom (leibomen, piramideboom, cilindrische boom, …) beheerd kan worden. Daarnaast kan ook de bloeiwijze, vorm en kleur van de bladeren, de vruchten, de takken en de stam bijdragen aan de sierwaarde van een bepaalde boomsoort.

Overige soortkenmerken waar men rekening mee kan houden zijn mogelijke giftigheid van de vruchten (voor mensen of andere dieren), nectarproductie, pollenproductie (allergieën), de ondersteunde fauna (wenselijk of onwenselijk), weerbaarheid tegen beklimming door kinderen, gevoeligheid voor ziekten en plagen en het invasief karakter. Uiteraard kan deze lijst met overige kenmerken nog verder aangevuld worden op basis van de specifieke context!

Diverse kroonvormen
Diverse kroonvormen in diverse situaties (Peter Vandyck)

Auteurs Vito Leyssens en Peter Vandyck