Volstaat habitatherstel voor de terugkeer van kenmerkende soorten

Sinds de voorbije eeuw zijn veel (half)natuurlijke biotopen, habitats verminderd in oppervlakte en kwaliteit. Om deze achteruitgang tegen te gaan worden gronden aangekocht waarop natuurherstel en - beheer wordt toegepast. Om op een eenvormige manier deze biotopen en hun kwaliteit goed te kunnen opvolgen werken we in Vlaanderen met natuurstreefbeelden. Om de kwaliteit van natuurstreefbeelden te meten volgen we bepaalde kenmerken op. In de lokale staat van instandhoudingstabellen (LSVI-tabellen) vind je voor elk Europees beschermd habitattype of regionaal belangrijk biotoop een goed overzicht van zulke kenmerken. 

Een van de belangrijke kenmerken die we opvolgen in natuurstreefbeelden zijn de habitattypische soorten of LSVI-sleutelsoorten. Maar ook al lijkt een habitat opnieuw geschikt voor de typische soorten, toch komen niet alle soorten even makkelijk of snel terug. Het is belangrijk als natuurbeheerder te begrijpen wat hiervan de oorzaken kunnen zijn en te weten welke gerichte maatregelen je kan treffen om de soorten terug te brengen.

Grote pimpernel is een zeer zeldzame soort geworden in Vlaanderen. Vaak komt de soort nog maar voor op enkele percelen (relictpopulaties).

Waarom blijven sommige typische soorten weg na habitatherstel?

Nadat een habitat hersteld is komen bepaalde typische soorten snel terug andere veel trager of niet. Herstelde habitatvlekken vertonen vaak een zogenaamd kolonisatiekrediet, waarbij de soortendiversiteit nog aan het opbouwen is. Dergelijke trage terugkomst (of helemaal niet terugkomen) van soorten kunnen een gevolg zijn van:

  • Een beperkte verbreidings- of dispersiecapaciteit . Als beheerder zoek je dus info op van de verbreidingscapaciteit van de soort(en).
  • Het aanwezig zijn of niet in de zaadbank. Sommige plantensoorten kan je terug krijgen vanuit de zaadbank andere soorten niet.
  • Het ontbreken van zaadbronnen of bronpopulaties. Bepaald hiervoor de locaties van de dichtstbijzijnde populaties. Samen met de info over de verbreidingscapaciteit en de kwaliteit van het tussenliggend landschap krijg je een idee of de soort op de herstelde habitatplek kan geraken.
  • De kleine populaties in de omgeving (relictpopulaties) zijn zelf niet in goede conditie. De reeds aanwezige populaties leveren niet genoeg nakomelingen / zaden om zichzelf in stand te houden. Laat staan dat ze een overschot hebben om nieuwe gebieden te koloniseren. Omdat ze vaak geïsoleerd liggen en klein zijn is de kans op uitsterven van deze kleine populaties ook groot. We spreken een extinctieschuld, ook al zijn de soorten nu nog aanwezig de kans dat ze verdwijnen is groot. In natuurgebieden kunnen relictpopulaties ook door toeval op een plek liggen waar ze niet (voldoende) geholpen worden door het reguliere natuurbeheer. Dit kan door een natuurstreefbeeld dat niet geschikt is voor de soort(en), hun ligging in een perceelrand die niet mee beheerd wordt, of een niet voldoende op habitatherstel afgestemd beheer. Het is dus belangrijk als beheerder de omliggende relictpopulaties optimaal te beheren zodat zij sterk genoeg zijn om nieuwe gebieden in te nemen.
Ruige leeuwentand, een soort die sterk versnipperd is in Vlaanderen en vooral voorkomt in relictpopulaties. (Vilda/Yves Adams)

Hoe populaties en soorten uit de extinctiespiraal halen?

Vele natuurbeheeracties zijn gericht op het beheren van het biotoop in zijn geheel. Maar voor sommige soorten is dit duidelijk niet voldoende. Voor lokaal zeer zeldzame soorten is een meer soortgerichte aanpak en opvolging nodig. Als natuurbeheerder kunnen we:

1) Het probleem van verbreidingscapaciteit proberen op te lossen door herintroductie. Via herintroducties kan geprobeerd worden om soorten die niet meer in opnieuw geschikte habitatvlekken geraken terug in te brengen. Doordachte afweging en een goede opvolging zijn hierbij zeker noodzakelijk.

 

2) Een optimaal soortgericht beheer voorzien voor de resterende relictpopulaties van bedreigde soorten. Als nog voldoende genetische diversiteit aanwezig is, kan dit ervoor zorgen dat kleine populaties zich spontaan terug uitbreiden. Zo worden ze minder kwetsbaar voor uitsterven en wordt verdere genetische verarming tegengegaan. Via de productie van grotere hoeveelheden kiemkrachtig zaad of meer nakomelingen vergroot de kans op succesvolle verbreiding en/of herintroductie op andere plaatsen. Dergelijk detailbeheer kan een meerwaarde betekenen voor elk natuurgebied waar zich nog relictpopulaties van regionaal bedreigde soorten bevinden.

Goede voorbeelden van dergelijke aanpak zijn te vinden in het Urgentieplan rapport opgesteld door Natuurpunt voor de provincie Vlaams-Brabant(opent nieuw venster).

 

Deze pagina werd gemaakt door  Logo's en huisstijlgids Natuurpunt | Natuurpunt  met financiële steun van het LIFE-programma van de EU(opent nieuw venster) in het kader van het LIFE BNIP-project(opent nieuw venster).