Bodemkaart

Op basis van de resultaten van een intensieve bodemkartering gedurende de jaren '50 tot '70 werd de Belgische bodemkaart opgesteld. Deze Belgische bodemkaart steunt op het Belgische bodemclassificatiesysteem. Het is een nationaal systeem dat uitsluitend voor de Belgische bodems werd opgesteld. De standaard bodemtypering bestaat uit 3 letters. De eerste staat voor de textuur, de tweede voor de vochtigheid en de derde voor de profielontwikkeling. Zo is een Abc bodem een "droge (.b.) leembodem (A..), met sterk gevlekte (of met verbrokkelde) textuur B horizont (..c)".

De textuurklasse staat voor de grootte van de bodemkorrels (zand is grootst, klei is kleinst)

• Z  = zand
• S = lemig zand
• P  = licht zandleem
• L =  zandleem
• A  = leem
• E  = klei
• U =  zware klei
• V = veen

De definitie van de draineringsklassen hangt af van de textuur van het materiaal; we onderscheiden twee grote groepen : deze van de zware texturen (klein en leem) en deze van de lichte texturen (zand tot licht zandleem). .

• a  = zeer droge gronden
• b = droge gronden
• c  = zwak gleyige gronden (zware bodems) of matig droge gronden (lichte bodems)
• d  = matig gleyige gronden (zware bodems) of matig natte gronden (lichte bodems)
• e  = sterk gleyige gronden met reductiehorizont (zware bodems) of natte gronden (lichte bodems)
• f = zeer sterk gleyige gronden met reductiehorizont (zware bodems) of zeer natte gronden (lichte bodems)
• g = gereduceerde gronden (zware bodems) of uiterst natte gronden (lichte bodems)
• h = sterk gleyige gronde (zware bodems) of natte gronden met relatief hoge ligging (lichte bodems)
• i = zeer sterk gleyige gronden (zware bodems) of zeer natte gronden met relatief hoge ligging (lichte bodems)

Profielontwikkeling: onder invloed van klimatologische en biologische factoren ondergaat het moedermateriaal van de bodem een verwering en andere bodemvormende processen, wat zich uit in het optreden van min of meer duidelijke lagen, horizonten genaamd.

• a = gronden met textuur B horizont (uitgeloogde bodems)
• b = gronden met structuur (of met weinig duidelijke kleur) B horizont (bruine bodems)
• c = gronden met sterk gevlekte (of met verbrokkelde) textuur B horizont (uitgeloogde bodem) 
• d =  gronden met geel-rode textuur B horizont (fossiele verweringsbodems)
• e = gronden met zwartachtige A horizont (bodems met chernozemachtige bovengrond)
• f = gronden met weinig duidelijke humus of/en ijzer B horizont (bruine podzolachtige bodems)
• g =  gronden met duidelijke humus en/of ijzer B horizont (Podzolen)
• h =  gronden met verbrokkelde humus en/of ijzer B horizont (Postpodzolen)
• m = gronden met diepe antropogene humus A horizont (Plaggengronden, antropogene bodems)
• p =  gronden zonder profielontwikkeling (alluviale en colluviale bodems) 
• x =  gronden met niet bepaalde profielontwikkeling (ondiepe leem- of zandleemdeklagen en ontsluitingen van Tertiaire klei)

Bepaalde goed gedefinieerde landschappelijke eenheden worden soms aangeduid met een speciaal symbool (één enkele hoofdletter, waarvan de betekenis geen verband houdt met die van de moedermateriaalsymbolen). In dergelijke niet gedifferentieerde eenheden wordt de samenstelling van de bodems, die trouwens dikwijls zeer complex is, niet gespecifieerd. Voorbeelden van dergelijke niet gedifferentieerde eenheden zijn: B bronzones, R stenige valleibodems, S lemige valleibodems, J rotsontsluitingen, X duinen, W hoogveen. V veengronden M mergelgronden N krijtgronden.