De Gewone en de Grijze grootoorvleermuis zijn moeilijk van elkaar te onderscheiden. Daarom worden deze soorten samen behandeld. Het zijn middelgrote vleermuizen met een vleugelspanwijdte van 25 tot 30 cm. Het meest opvallende kenmerk zijn de grote oren (3 tot 4 cm). Tijdens de winterslaap plooien ze die onder hun vleugels zodat hierdoor enkel de lange spitse tragus te zien is. Ze hebben een duidelijk gezwollen, roze tot grijsbruine snuit. De rugvacht is grijsbruin tot lichtbruin; de buik lichtgrijs. Een grootoor is makkelijk te herkennen aan zijn grote oren (lengte zowat 3/4 van de lichaamslengte). Onervaren personen kunnen zich eventueel laten misleiden door het feit dat grootoren tijdens rust en winterslaap de oren onder hun vleugels plooien. Alleen de uitstekende tragus is dan goed zichtbaar. Op zicht het onderscheid tussen gewone en grijze grootoor vaststellen, vereist de nodige ervaring.
Grijze grootoren verblijven in gebouwen met grote, warme zolders. Vaak verraden keutels op de zolder hun aanwezigheid. Erger is het (doet zich vooral voor in kerken) wanneer ze via de zolder toegang hebben tot de gebedsruimte. De kostprijs om de toegang(en) op te zoeken en toe te stoppen gaat vaak de financiële situatie van kerkfabrieken te boven. Hierbij is hulp noodzakelijk!
De verblijfplaatsen van de soort dienen zo veel mogelijk beschermd te worden. De soort is gebaat met een aangepast bos-, park- en landschapsbeheer, gericht op behoud van oude, dode en zieke bomen, gespleten bomen en bomen met holtes. Daarnaast zijn behoud en herstel van kleinschalige landschappen met veel verbindingselementen belangrijk. Een goede kennis van de ecologische eisen, de lokale verblijfplaatsen van kraamkolonies en het lokale jachtgedrag is noodzakelijk om gepaste maatregelen te nemen en nadelige effecten van eventuele lokale ingrepen te vermijden of te verzachten. Voorlichting en actie bij bij het bevuilen van de gebedsruimte en het renoveren van geschikte zolders. Uitvliegopening vrijwaren van verlichting Behoud van vliegroute vanaf het verblijf naar de jachtgebieden (jachtgebieden liggen in straal van 2 tot 5 km rond het verblijf) Behoud van omliggend kleinschalig landschap en normaal beheer van de omliggende bossen (jachtgebieden).
Om voor deze soort te bepalen of die lokaal in een gunstige staat van instandhouding verkeert of om de soort te helpen de gunstige staat te bereiken kan je onderstaande tabel gebruiken (LSVI tabel Habitatrichtlijnsoorten versie 2.0).
winterpopulatie (augustus-april) | Gunstig | Ongunstig | |
Zwermgedrag aan winterverblijf | lichtverstoring | Verlichting afwezig | Verlichting aanwezig |
Menselijke verstoring | Verstoring met zekerheid afwezig | Verstoring niet met zekerheid afwezig | |
Objecten als winterverblijfplaats | Buffering temperatuur | Weinig gebufferde plaatsen aanwezig (= plaats waarvan de temperatuur niet beneden de -2°C zakt) | Weinig gebufferde plaatsen zijn afwezig. |
Microverblijven en hangplaatsen | Hangplaten en holten, spleten en/of scheuren aanwezig | Hangplaten en holten, spleten en/of scheuren afwezig | |
Lichtverstoring | Afwezig | Aanwezig | |
Menselijke verstoring | Verstoring met zekerheid afwezig | Verstoring niet met zekerheid afwezig | |
foerageergebied | Jachtgebied aanwezig op minder dan 1 km van de overwinteringsplaats | Geen jachtgebied aanwezig op minder dan 1 km van overwinteringsplaats | |
Zomerpopulatie (april-oktober) | Gunstig | Ongunstig | |
Zomerverblijfplaats in gebouwen of andere antropogene structuren | Structuur | Wegkruipmogelijkheden achter balken aanwezig op verschillende hoogten en langs verschillende zijden. Verschillende temperatuurzones aanwezig. Tijdens de lactatieperiode steeds zones met dagtemperatuur > 20°C aanwezig | Zolder zonder wegkruipmogelijkheden, of zonder verschillende temperatuurzones, of te koud gedurende de lactatieperiode of geen grote vrije vliegruimte aanwezig |
Vervuiling | Houtwerk niet behandeld met toxische producten | Houtwerk behandeld met toxische producten | |
Verstoring door katten als predator | Verblijf niet toegankelijk voor katten | Verblijf toegankelijk voor katten | |
Lichtverstoring binnen | Verblijfplaats niet kunstmatig verlicht | Verblijfplaats kunstmatig verlicht | |
Lichtverstoring buiten | Uitvliegplaats en verbinding met het omliggend landschap wel verlicht en geen gepaste mitigerende maatregelen aanwezig | Uitvliegplaats en verbinding met het omliggend landschap niet verlicht of gepaste mitigerende maatregelen aanwezig. | |
Menselijke verstoring | Geen menselijke aanwezigheid | Soms of regelmatig menselijke aanwezigheid | |
Jachtgebied (beschrijving onder ecologie) | Grootte | 80 ha geschikt foerageergebied in een straal van 5 km rond de kolonie. | Minder foerageergebied aanwezig |
Lichtverstoring | Vliegroutes en foerageergebieden niet kunstmatig verlicht of gepaste mittigerende maatregelen aanwezig | Vliegroutes en foerageergebieden wel kunstmatig verlicht en geen gepaste mittigerende maatregelen aanwezig | |
Menselijke verstoring | Vliegroutes of jachtgebieden niet doorsneden door drukke wegen (een drukke weg heeft meer dan 100 voertuigen per nacht). | Vliegroutes of jachtgebieden doorsneden door drukke wegen |
Jaarlijks rond 15 augustus tellen van uitvliegende dieren (som van adulte en jonge vleermuizen)
Beide soorten grootoren zijn moeilijk van elkaar te onderscheiden en worden daarom samen behandeld. Het zijn middelgrote vleermuizen met een vleugelspanwijdte van 25 tot 30 cm. Het meest opvallende kenmerk zijn de grote oren (3 tot 4 cm). Tijdens de winterslaap plooien ze die onder hun vleugels zodat hierdoor enkel de lange spitse tragus te zien is. Ze hebben een duidelijk gezwollen, roze tot grijsbruine snuit. De rugvacht is grijsbruin tot lichtbruin; de buik lichtgrijs. De verschillen in het gebit (premolares) en de duimlengte geven in de meeste gevallen uitsluitsel. Alleen is er bij de duimlengte een zone van overlap. 100% uitsluitsel geeft ze niet. Maar de vleermuis moet hiervoor gemanipuleerd worden! Er zijn ook zichtbare verschillen. De grijze grootoor is met zijn spanwijdte van 25,2 - 29,2 cm en haar gewicht van 5 - 13 g iets groter dan de gewone grootoor. De rugvacht is overwegend grijs en de buikzijde grijswit van kleur, terwijl de gewone grootoor een (bruin) grijze rugvacht heeft en een lichtgrijze buikvacht. .De snuit van de gewone grootoor is lichtbruin met een nog lichtere onderlip.Bij de grijze soort is de onderlip en snuit donker gekleurd. De tragus is breder en grijs gekleurd vanaf de basis. Vooral bij jonge dieren is verwarring mogelijk. Jonge gewone grootoren lijken sterk op de grijze.
De Grijze grootoorvleermuis heeft een overwegend Zuid-en Midden-Europese verspreiding. In Vlaanderen kunnen Gewone grootoorvleermuizen vrijwel overal worden waargenomen, zij het vaak in lage dichtheden. De Grijze grootoorvleermuis is aanzienlijk zeldzamer: in totaal zijn er maar een 15-tal zomerkolonies met zekerheid bekend, vooral in de Antwerpse en Limburgse Kempen. Beide soorten vertonen een grote plaatstrouw: zomer- en winterverblijfplaatsen liggen hooguit enkele kilometer uit elkaar. De grijze grootoor wordt aanzien als een meer zuiderse soort. De uiterste noordgrens van hun verspreidingsgebied ligt zowat in Midden-Nederland (53e breedtegraad). In Vlaanderen wordt het lage aantal kolonies (minder dan 20) vooral in de Limburgse en Antwerpse Kempen aangetroffen. Voor Vlaanderen is de Grijze grootoor een zeldzame vleermuis, slechts voorkomend in enkele regio's. Ze houden van warmere, kleinschalige gebieden.
De grijze grootoor heeft als bijnaam "klein duimpje". Dit omwille van het feit dat de duimlengte korter is dan bij de gewone grootoor.
De paring gebeurt overwegend in het najaar. Kraamkolonies worden gevormd vanaf april-mei. De jongen worden geboren tussen half juni en begin juli. Na ongeveer 6 weken zijn ze volledig zelfstandig. Ten vroegste in het tweede levensjaar is een vrouwtje vruchtbaar. Per jaar krijgen ze maar één jong.
De grijze grootoorvleermuis is aanzienlijk zeldzamer dan de gewone grootoorvleermuis: in totaal zijn er maar een 15-tal zomerkolonies met zekerheid bekend, vooral in de Antwerpse en Limburgse Kempen (Boeckx & Verkem 2003).
Deze soorten overwinteren in kelders, bunkers, forten, groeven, ijskelders en andere koele ruimten, maar ook in boomholten. Ze kiezen veelal dicht bij de ingang gelegen plaatsen waar ze onderhevig zijn aan sterke wisselingen in temperatuur, luchtvochtigheid en lichtintensiteit. Zomerverblijfplaats Tijdens de zomer verblijven ze vooral in holtes en spleten van bomen of gebouwen en daarnaast ook in nestkasten en zolders. Er wordt vaak verhuisd, zodat de populatie een netwerk aan geschikte verblijfslocaties nodig heeft. Jachtgebied Ze foerageren meestal in kleinschalige landschappen, parken en open bossen in een straal van enkele honderden meter tot ca. 3 km rond de verblijfplaats. De vliegroute volgt lijnvormige landschapselementen. Grootoren behoren met hun brede vleugels en zachte fluistersonar tot de soorten die allerlei grotere insecten zoals nachtvlinders, kevers en vliegen vooral van de vegetatie ‘plukken’. Kolonies grijze grootoorvleermuizen zijn tot op heden enkel in gebouwen aangetroffen. Ze houden van warme, grote zolders zoals bij kerken en kastelen. Uitvliegende dieren vliegen onmiddellijk naar de beschutting van aanwezige landschapselementen. Een groot gedeelte van de tijd foerageren ze in bos, gaande van jonge aanplantingen, alleenstaande bomen tot echte climaxbossen. Ze jagen ook in meer open gebied, dit in tegenstelling tot de gewone grootoor. In klassieke winterverblijven worden ze zelden aangetroffen. Er zijn enkele waarnemingen van overwinterende dieren in zomerverblijven. Mogelijk worden ook boomholtes gebruikt. Ze worden gerekend tot de standvleermuizen en de afstand tussen winter- en zomerbedrijf bedraagt hooguit enkele kilometer.
Winterhabitat:
Deze soort overwintert in kelders, bunkers, forten, groeven, ijskelders en andere koele ruimten, maar ook in dakruimten die ze ook in de zomer gebruikt en vermoedelijk ook in holle bomen (Arthur & Lemaire 2009; Dietz et al. 2011, Boeckx & Verkem 2003). Ze is zeer goed bestand tegen de kou en overwintert bij temperaturen tussen -5 en 9°C (Arthur & Lemaire 2009; Dietz et al. 2011; Webb et al. 1996; Schober & Grimmberger 1998). Buys en Vergoossen (1997) merken op dat de literatuur niet eenduidig is en dat er zowel warme plaatsen met weinig temperatuurschommelingen als plaatsen met een uiteenlopende en sterk wisselende temperatuur vermeld worden. De grijze grootoor hangt vaker vrij aan muren dan de gewone grootoor, maar hangt soms ook in spleten (Schober & Grimmberger 1998). Ze kan tegen een lage luchtvochtigheid (Arthur & Lemaire 2009), al vermeldt Lesinski (1986) 69 tot 90%. Het is een standsoort die gewoonlijk slechts enkele kilometers aflegt, bijna altijd minder dan 20 km (Arthur & Lemaire 2009; Dietz et al. 2011; Schober & Grimmberger 1998).
Zomerhabitat:
Tijdens de zomer verblijven kraamkolonies van grijze grootoren vooral op warme zolders van gebouwen, bij voorkeur onder zwarte leien daken (Arthur & Lemaire 2009; Boeckx & Verkem 2003; Buys & Vergoossen 1997; Fairon et al. 2003; Scheunert et al. 2010). Ze prefereren temperaturen tussen 20 en 25°C en zijn minder temperatuurafhankelijk dan andere zoldersoorten, doordat ze in spleten wegkruipen als de temperatuur te laag wordt. Hierdoor zijn ze op zolders vaak zeer moeilijk te tellen; het tellen van uitvliegers werkt beter als monitoringmethode (Scheunert et al. 2010). Andere bronnen vermelden zowel de nok van de zolder als spleten tussen balken als hangplaats (Schober & Grimmberger 1998), en Boeckx en Verkem (2003) vermelden dat ze vaak in de nok van het dak hangen en minder wegkruipen tegen balken dan de gewone grootoor. Als invliegopening hebben ze een voorkeur voor spleetachtige openingen (Scheunert et al. 2010).
Jachthabitat:
Grijze grootoren foerageren meestal in kleinschalige cultuurlandschappen (traditionele landbouwgebieden), dorpen, tuinen, parken, boomgaarden, onbemeste graslanden en weiden, langs bosranden en bomenrijen, in gebouwen boven strooisel voor vee en rond straatlampen (Arthur & Lemaire 2009; Dietz et al. 2011; Schober & Grimmberger 1998; Buys & Vergoossen 1997; Ashrafi et al. 2013; Razgour et al. 2011). In vergelijking met gewone grootoren vliegen ze meer in open landschap, en ze mijden grote bosgebieden (Sevcik 2003; Schober & Grimmberger 1998; Dietz et al. 2011). Ze mijden akkers en naaldbossen, en gebruiken loofbossen enkel bij lage temperaturen of harde regen (Razgour et al. 2011). Ze zijn net als gewone grootoren in staat om hun prooi van bladeren te plukken, maar ze zijn gespecialiseerd in kleine vliegende prooien (Arthur & Lemaire 2009; Dietz et al. 2011). Ze gebruiken een leefgebied met daarin 6 tot meer dan 10 kleine foerageerplaatsen (Arthur & Lemaire 2009) in een straal van 5,5 km rond de kolonie (Dietz et al 2011). Ze volgen soms landschapsstructuren (Arthur & Lemaire 2009). Bij het kruisen van wegen zijn ze vaak verkeersslachtoffer (Arthur & Lemaire 2009).
Voortplanting:
Paring gebeurt bij de grijze grootoor vooral in het najaar (Boeckx & Verkem 2003). Er wordt zelden zwermgedrag van deze soort waargenomen bij grotten (Dietz et al. 2011), dus paring zou kunnen gebeuren bij de zomerkolonies aan het einde van de zomer (Arthur & Lemaire 2009).
De belangrijkste bedreigingen zijn het verdwijnen en verstoren van geschikte winter- en zomerverblijfplaatsen. Verlies aan kwaliteit van het leefgebied treedt op door o.a. het verdwijnen van oude en zieke, holle bomen en onverlichte aaneengesloten verbindende landschapselementen tussen de jachtgebieden en de zomerverblijfplaats. Vernietiging van kolonieplaatsen of kolonies bij renoveringswerken en gebruik van schadelijke produkten bij houtconservering. Veranderingen in het landschap dat de kolonieplaats omringt.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.