Knotbomen

Knotbomen zijn ontstaan door menselijke ingrepen. Al van voor onze jaartelling bewezen ze hun diensten als grensafscheiding en houtleveranciers. Essenhout bijvoorbeeld werd gebruikt om uitstekende gereedschapstelen te vervaardigen. De knotwilg levert tenen voor het vlechten van manden, matten en beschoeiingen. Van het dikkere hout worden klompen gemaakt die dan weer gebruikt konden worden om wilgenbrandhout te verzamelen voor de koude winterdagen. Tot aan de tweede wereldoorlog werd deze multifunctionaliteit door de boeren optimaal benut. De intensivering en mechanisering van de landbouw na de tweede wereldoorlog heeft er voor gezorgd dat knotbomen in het vergetelhoekje zijn geraakt. Als ze al niet geveld werden, waren er een groot deel door achterstallig onderhoud zodanig verwaarloosd dat alleen de natuur er nog iets aan had. Maar daar heeft een moderne boer weinig boodschap aan, dus meer en meer knotbomen verdwenen uit het landschap.  

Knotwilg Mauhin, winterbeeld (Inverde, Robbie Goris)

Knotbomen kunnen verschillende vormen hebben van een stoofvorm, stoelvorm tot een knotvorm. Belangrijk is dat de boomsoort de ingreep van het het knotten of geheel wegnemen van de gesteltakken aan kan. De basisvoorwaarde voor knotten is dat de boom al van bij de jeugdfase regelmatig werd geknot. Oudere bomen kunnen niet meer geknot worden of lopen het risico om een dergelijke drastische ingreep niet te overleven of andere problemen te vertonen, zoals rot door te grote wonden.

De bekendste geknotte boomsoort is de wilg (Schiet- en Kraakwilg), die zich het beste thuis voelt op nattere standplaatsen. Ook Zwarte els (Alnus glutinosa), Gewone es (Fraxinus excelsior), Zomereik en Wintereik (Quercus spp.), Iep (Ulmus spp.), Zomerlinde en Winterlinde (Tilia spp.), Spaanse aak (Acer campestre), Populier (Populus spp.), Haagbeuk (Carpinus betulus) en Tamme kastanje (Castanea sativa) komen als knotboom voor. Maar ook Beuk werd vroeger al wel eens gebruikt als knotboom, hoewel deze soort toch vrij gevoelig is voor zonnebrand en een minder groot vermogen heeft om opnieuw scheuten te vormen.