Soortenbeschermingsprogramma voor de beekprik (Lampetra planeri), de rivierdonderpad (Cottus gobio) en de kleine modderkruiper (Cobitis taenia)

Op 11 december 2017 stelde minister Schauvliege het soortenbeschermingsprogramma voor de Beekprik, Rivierdonderpad en Kleine modderkruiper vast. Een soortenbeschermingsprogramma wordt door de minister vastgesteld en heeft een looptijd van 5 jaar. Daarna kan het op basis van een evaluatie worden verdergezet, al dan niet met de nodige aanpassingen. Een vastgesteld soortenbeschermingsprogramma is dus een officieel document en niet vrijblijvend. De gemaakte afspraken binnen zo’n programma zijn beslist beleid en dus bindend.

In overleg met diverse waterbeheerders werd een soortenbeschermingsprogramma (SBP) opgemaakt rond drie soorten die in zuiver water leven: de beekprik, de rivierdonderpad en de kleine modderkruiper. Niettegenstaande waterbeheerders overal in Vlaanderen voortdurend acties uitvoeren om de waterkwaliteit en de watergebonden biodiversiteit te verhogen, biedt dit SBP een kader om voor de meest gevoelige vissoorten een doelgericht en versneld herstel van hun leefgebieden te realiseren binnen de budgetten die de waterbeheerders al hadden voorzien in het kader van de stroomgebiedbeheerplannen.

De beekprik is een zeldzame kaakloze rondbek (geen vis) met palingachtig uitzicht die tot 17,5 centimeter lang wordt. Beekprikken bewonen midden- en bovenlopen van beken en rivieren met een goede waterkwaliteit. De larven leven oppervlakkig ingegraven in slibrijke, fijnzandige bodems, waar ze algen, detritus en kleine organismen uit het water filteren. Na de metamorfose tot adulte prik voeden de dieren zich niet meer. Ze trekken in het voorjaar stroomopwaarts op zoek naar ondiepe, zonnige zand- en kiezelbanken, waar het water sneller stroomt en de eieren worden afgezet. Daarna sterven ze.

De rivierdonderpad is een kleine vissoort (max. 15 centimeter) met dikke kop en brede, onderliggende mond. De ogen liggen dicht bijeen boven de kop, schubben ontbreken. Met een vuilbruine kleur met donkere vlekken leeft de soort perfect gecamoufleerd op de waterbodem. De rivierdonderpad is een typische bodemvis van ondiepe, zuurstofrijke, snelstromende beekjes. Op een structuurrijke waterbodem van zand, kiezels, stenen, takken en wortels wordt naar voedsel (insectenlarven en kreeftachtigen) gezocht en vindt hij schuilgelegenheid. Ook in trager stromende waterlopen en in meren kun je de rivierdonderpad aantreffen op voorwaarde dat het water helder, zuurstofrijk en koel is.

De kleine modderkruiper is een langgerekt, lateraal afgeplat visje met drie paar korte baarddraden. De gemiddelde lengte bedraagt slechts 8 tot 10 centimeter. Onder het oog zit een beweegbaar, tweepuntig stekeltje dat een verdedigingsfunctie heeft. Op de zijflanken bevinden er zich 10 tot 20 ronde, donkerbruine vlekken. De schubben zijn microscopisch klein, zodat het visje een gladde indruk geeft. De kleine modderkruiper is een typische bodembewoner van beken en rivieren, maar ook van sloten en vijvers met een zandbodem en een goede waterkwaliteit. Overdag zit dit visje ingegraven in het substraat. Dit substraat mag ook een modderpakket zijn, maar er moet dan wel een zandig of stenig substraat in de buurt zijn als paaiplaats. Dit visje is vooral actief bij schemering en ‘s nachts, en voedt zich met plantaardige en dierlijke voedseldeeltjes uit het slib.

De focus van de acties die voorgesteld worden in dit SBP ligt op de verdere verbetering van de waterkwaliteit, structuurherstel van waterlopen, een aangepast waterloopbeheer en het verbinden van geïsoleerde populaties door het oplossen van vismigratieknelpunten. Al deze acties zijn te beschouwen als verdere concretiseringen van acties die reeds voorzien zijn in de stroomgebiedbeheerplannen in uitvoering van de Europese kaderrichtlijn Water. Verder is er ook aandacht voor herintroductie (omwille van de beperkte dispersiecapaciteit van deze soorten) en voor het beheer van invasieve exoten die een bedreiging kunnen vormen voor deze vissoorten. Ten slotte is het noodzakelijk om de verspreiding van de soorten zowel op Vlaams niveau als gebiedsgericht afdoende te monitoren, zodat acties en maatregelen gericht kunnen worden ingezet en geëvalueerd.