Welke boomsoorten of herkomsten voor een klimaatonzekere toekomst?

In het kader van klimaat-slim bosbeheer is een belangrijk punt van discussie welke boomsoorten of herkomsten aan te bevelen zijn. Biedt het huidige soortenpalet en de genetische diversiteit voldoende ‘plasticiteit’ om de klimaatverandering op te vangen? Of is het nodig om nieuwe soorten en herkomsten te introduceren omdat ze misschien beter aangepast zijn aan onze toekomstige klimaatcondities? Hierover bestaat ook onder wetenschappers heel wat discussie.

Plugplantsoen loof
Een brede genetische basis vormt de essentie, en de beste garantie voor klimaatrobuustheid (Patrick Jansen (Praktijkboek Bosbeheer))

Vraagtekens bij de introductie van uitheemse soorten of andere herkomsten

Sommigen pleiten voor een pro-actieve aanpak, waarbij zuidelijke en centraal-Europese soorten en herkomsten worden geïntroduceerd. Zij kunnen immers niet snel genoeg spontaan migreren om de klimaatverandering bij te benen. Dat geldt vooral voor gebieden met weinig uitgesproken reliëf zoals Vlaanderen, omdat soorten hier niet via kleine ruimtelijke bewegingen, zoals hoger of lager op de helling of expositie, een klimaatverandering kunnen opvangen. Daarom wordt gepleit voor het inbrengen van soorten en herkomsten uit gebieden die volgens bepaalde modellen nu het klimaat kennen dat er bij ons zou kunnen komen in 2050 of 2100.

Andere onderzoekers zijn eerder terughoudend, omdat deze aanpak ook veel onzekerheden en risico’s inhoudt. Er bestaat om te beginnen geen definitief uitsluitsel over het klimaat dat we lokaal kunnen verwachten. Zelfs bij een gemiddelde stijging van de jaartemperatuur zullen ‘grillige’ weerpatronen zoals extreem droge of natte periodes, plotse afwisseling van warme winterdagen en late vorst in het voorjaar, misschien nog meer bepalend zijn voor de geschiktheid van bepaalde herkomsten. Zo is nu al vastgesteld dat late vorst in het voorjaar de laatste decennia veel vaker voorkomt dan vroeger. Zuidelijke en continentale herkomsten, die een meer stabiel klimaat gewoon zijn, kunnen hierdoor meer in de problemen komen dan lokale herkomsten. Er zijn immers aanwijzingen dat sommige van de centraal-Europese en zuidelijke herkomsten gaan ‘overreageren’ op weerprikkels en daardoor gevoeliger zijn voor de ‘grillen’ van ons klimaat dan lokale herkomsten. Ook zal de fotoperiode, dit is de verandering van dag-nacht lengte doorheen het jaar, niet veranderen met de klimaatverandering. Bomen die een andere fotoperiode gewoon zijn, kunnen hierdoor ontregeld geraken. Bij beuk werd via herkomstproeven vastgesteld dat maritieme herkomsten beter groeien en overleven wanneer ze in een droger en warmer klimaat worden gebracht, terwijl continentale herkomsten juist meer in de problemen komen.

Niet alleen voor de bomen zelf kan dit een probleem zijn. Er zijn ook ecologische risico’s verbonden aan introducties van uitheemse soorten en niet-lokale herkomsten, die zich niet altijd onmiddellijk manifesteren.

  • Allereerst is er het risico op invasieve verspreiding van de soort zelf. Dit kan sterk standplaatsafhankelijk zijn, maar ook klimaatafhankelijk. Een soort die momenteel weinig problemen vormt, kan onder een gewijzigd klimaat wel invasief worden.
  • Daarnaast kunnen er bij de introductie van nieuwe soorten ook nieuwe aantastingen binnen worden gebracht. Die vormen misschien geen probleem voor de oorspronkelijke gastheer, maar wel voor het ecosysteem waarin ze worden geïntroduceerd.
  • Voor vreemde herkomsten van inheemse soorten kunnen verschuivingen in het uitlopen van bomen dan weer aanleiding geven tot ecologische ‘mismatch’: de bomen bloeien voordat de insecten er zijn of de piek van de bladgroei en bepaalde rupsen komt te vroeg voor de broedvogels die ervan afhankelijk zijn, zoals bv. bij bonte vliegenvanger is aangetoond.

Zorg voor voldoende menging van soorten en herkomsten

Waar de onderzoekers het wel over eens zijn, is dat een grote genetische diversiteit naast soortendiversiteit de essentie vormt voor een goede weerbaarheid van bossen bij een veranderend klimaat. Populaties die al lange tijd lokaal inheems zijn, hebben vaak al een brede genetische basis en zijn daardoor vrij robuust. Ze hebben de afgelopen millennia al (kleinere) klimaatschommelingen doorstaan, zoals de kleine ijstijd en warmere periodes.

Wanneer gewerkt wordt met erkende en aanbevolen herkomsten is er ook een garantie dat de genetische basis voor deze herkomsten voldoende breed is, waardoor ze genoeg plasticiteit kunnen tonen en minder kans hebben om te overreageren. Voor soorten of herkomsten waarvan we vermoeden dat de genetische basis eerder beperkt is, kan je bij het aanplanten best verschillende aanbevolen herkomsten mengen. Bij populier vertalen we dit naar werken met met multiklonale aanplantingen. Ook bij natuurlijke verjonging, waarbij er een vermoeden is dat de genetische basis van de ouderbomen beperkt is, kan je de genetische basis verbreden door actief bij te planten met aanbevolen plantmateriaal. 

Voor soorten en herkomsten uit andere dan de aangrenzende regio’s zijn er heel wat onzekerheden. Een voorzichtige strategie in die context is dan ook aangewezen. Beperk de inbreng van nieuwe soorten en andere herkomsten voorlopig tot experimentele, wetenschappelijk opgevolgde aanplantingen tot hierover meer duidelijkheid is.

Uiteraard is het aanbevolen om vooral in te zetten op boomsoorten die robuust zijn en weinig gevoelig voor klimaatextremen en -veranderingen. Maar het is niet evident om de klimaatgevoeligheid van boomsoorten eenduidig te beoordelen. Het voorbeeld van beuk toont aan dat de gevoeligheid sterk kan afhangen van de context. Daardoor kunnen publicaties mekaar sterk tegenspreken voor soorten waar de context belangrijk is.

Bronnen:

Klimaat-slim bosbeheer: van wetenschappelijke achtergrond naar aandachtspunten voor de praktijk

De klimaatverandering heeft een grote invloed op de gezondheidstoestand van onze bossen. Tegelijk wordt ook sterk naar bossen gekeken als deel van de oplossing, met name via koolstofopslag in het hout en de bosbodem.