Inleiding landduinen

Winddynamiek

Duinhabitats worden van nature in stand gehouden door winddynamiek, met een afwisseling tussen fixatie en dynamiek (zowel in ruimte als in tijd) tot gevolg. In droge periodes blaast de win het zand vooruit, waar het nieuwe bodems vormt. Geholpen met wat vocht van reen of dauw, fixeren gespecialiseerde mossen en hogere planten dit zand, tot het weer verstuift door een te hoge dynamiek zoals betreding door vee of recreanten of vergraving door konijnen.

Typisch daarom voor Psammofiele heide (2310) ten opzichte van Droge Europese heide (4030) is daardoor het voorkomen van éénjarigen en open vegetaties zoals Buntgrasvegetaties en een mos- en korstmoslaag. Essentiële sleutelsoorten van Psammofiele heide zijn éénjarigen zoals Heidespurrie, Klein tasjeskruid, Dwerghaver en Dwergviltkruid. Zulke soorten, alsook de open vegetatiedelen, gaan sterk achteruit als Struikhei en/of grassen gaan domineren ten gevolge onvoldoende dynamiek of een verregaande successie.

Idem voor de Open graslanden met buntgras en struisgrassen op landduinen (habitattypes 2330_bu en 2330_dw resp.). Deze worden gekenmerkt door een open, laagblijvende pioniersvegetatie. Enkel bij voldoende (wind)dynamiek kunnen deze vegetaties op lange termijn blijven bestaan. De aanwezigheid van éénjarigen is vooral belangrijk voor het natuurstreefbeeld Open graslanden op landduinen, subtype dwerghaver (2330_dw), omdat dit subtype niet strik gebonden is aan stuifduin. Bij het natuurstreefbeeld Open graslanden op landduinen, subtype buntgras (2330_bu) is het aandeel open zand het criterium om de aanwezigheid van voldoende dynamiek te beoordelen.

Buntgras is een typische soort van landduinen (Yves Adams, Vildaphoto)

Vergrassing en verbossing

Vergrassing met grotere grassoorten dan vb Buntgras wijst vergaande fixatie en dus verminderen of zelfs verdwijnen van de nodige dynamiek. Dit proces kan onomkeerbaar zijn.

Verbossing wijst op hetzelfde probleem, en wordt daarom streng beoordeeld bij de kwaliteit van landduinen (grenswaarde ≤10%, streefwaarde “hooguit occasioneel”), net zoals bij andere open habitattypes (graslanden, moerassen, …). Omwille van het belang van oudere, individuele bomen en kleine oude boomgroepjes (<400 m²) als structuurelementen die zelfs een meerwaarde betekenen voor allerlei diersoorten als vlinders en vogels, worden deze niet bij de verbossing in rekening genomen.

Grijs kronkelsteeltje

Een belangrijke verstoring in deze habitattypen is het voorkomen van de mossoort Grijs kronkelsteeltje (Campylopus introflexus), een invasieve exoot. De toename van het stikstofgehalte via atmosferische depositie wordt gezien als een van de belangrijkste redenen voor de sterke uitbreiding van Grijs kronkelsteeltje. Dit mos kan op stuifzand snel een dikke mat vormen, waarschijnlijk doordat stikstofrijk regenwater wordt ingevangen. De onderste lagen van de mosmat sterven af en vormen een dikke organische laag. Sleutelsoorten van heide en stuifzand komen nauwelijks nog voor op plaatsen waar Grijs kronkelsteeltje overheerst. Dit mos is op zandgronden wijd verspreid en ook meestal aanwezig in deze habitattypen. Toch gaat de soort niet steeds overheersen. Daarom wordt een minder strenge grenswaarde gehanteerd (≤10%).

Grijs kronkelsteeltje, een storende exoot op landduinen (Vilda/Yves Adams)