Inleiding: bomen snoeien

De belangrijkste snoeiregel is: een boom moet niet gesnoeid worden. Snoeien gebeurt enkel in functie van de mens en de omgeving van de boom: om meer licht te krijgen, om kwaliteitshout te produceren, omwille van fruitproductie, voor de veiligheid, ... Ongeacht de vaardigheid van de snoeier geeft snoeien altijd verwondingen en zorgt het voor een (tijdelijke) ontregeling van de boomgroei. Maar op veel plekken is snoeien wel nodig om bomen en mensen te laten samenleven. En als het volgens de regels van de kunst gebeurt, hoeft het ook voor de boom geen groot probleem te zijn.

Begeleidende snoei of vormsnoei (Vilda/Rollin Verlinde)

Snoeien is afhankelijk van de functie en standplaats van de boom

Elke boom groeit in een bepaalde omgeving en zal daar verschillende functies vervullen. Afhankelijk van zijn functie en zijn omgeving zal hij al dan niet moeten gesnoeid worden. De doelstelling van de snoei bepaalt welk type snoei nodig is. Snoeitechniek en -tijdstip verschillen voor elk type. Elke boom kan in principe in één van onderstaande groepen ondergebracht worden. Dat lukt het best door al bij het aanplanten na te denken over het eindbeeld van de boom: hoe moet die eruit zien als hij helemaal volgroeid is? Moet hij één doorgaande takvrije stam hebben? Zo ja, hoe hoog? Zijn er randvoorwaarden omwille van de veiligheid? ...

Het kan ook dat een boom na verloop van tijd een verschillend type snoei moet krijgen: een straatboom bijvoorbeeld moet vaak eerst een takvrije stam krijgen door systematische begeleidingssnoei, maar eens die gevormd is, volgt enkel een sporadische onderhoudssnoei omwille van de veiligheid.

Geen randvoorwaarden = geen snoei

Een vrij uitgroeiende boom heeft alle ruimte om zijn ding te doen, er zijn geen randvoorwaarden (licht, ruimte, ...) aan zijn groei. De boom mag in dit geval zijn natuurlijke groeivorm aannemen en hoeft dus niet gesnoeid te worden. In open omstandigheden zoals een park of een tuin zullen deze bomen vaak laag vertakken en kunnen ze zelfs meerstammig opgroeien. Een vrij uitgroeiende boom zal ook vaak zijn laagste takken zeer lang behouden, deze kunnen zelfs op de grond rusten.

Vrij uitgroeiende bomen zijn vaak mooie karaktervolle bomen, dus waar er voldoende ruimte is, valt het zeker te overwegen om een boom niet te snoeien. Dit moet echter een weldoordachte keuze zijn. Als een vrij uitgroeiende boom op latere leeftijd toch onvoldoende ruimte blijkt te hebben en alsnog moet gesnoeid worden, moeten er doorgaans zeer grote snoeiwonden gemaakt worden en krijg je uiteindelijk geen karaktervolle, maar een misvormde boom met inrottende snoeiwonden.

Takvrije stam = begeleidingssnoei

Veel bomen hebben een eindbeeld met een takvrije stam. Dat kan omwille van verschillende redenen: omdat er verkeer onderdoor moet, voor de productie van kwaliteitshout of gewoon omdat het mooi is. Al deze groepen krijgen hetzelfde type snoei: de begeleidingssnoei. Het doel van die snoei is om uiteindelijk één rechte stam zonder zijtakken te krijgen, tot op een vooraf bepaalde hoogte. Die gewenste takvrije stamlengte kan variëren van enkele meters voor bomen in tuinen en parken tot 6-7 meter voor straatbomen of meer dan 8 meter voor bosbomen.

Cruciaal bij een begeleidingssnoei is dat er op voorhand bepaald wordt hoe groot de takvrije stamlengte moet zijn. Onder die hoogte zullen namelijk systematisch alle probleemtakken die de doorgaande stam bedreigen moeten weggesnoeid worden. Erboven mag de boom doorgaans gewoon zijn gang gaan. Alle takken onder de uiteindelijke takvrije stamlengte noemt men daarom de tijdelijke kroon: op de stam na worden die op termijn allemaal weggesnoeid. Alle takken daarboven vormen de blijvende kroon: die blijven zitten. In de blijvende kroon wordt niet gesnoei of wordt hoogstens een sporadische onderhoudssnoei omwille van de veiligheid uitgevoerd.

Dit type snoei wordt ook wel opsnoeien genoemd, maar dat is niet helemaal correct. Bij de begeleidingssnoei komt namelijk veel meer kijken dan enkel de onderste takken afzagen. In de bosbouw wordt in dit geval ook wel over vormsnoei gesproken. Bij bomen buiten het bos heeft vormsnoei echter een andere betekenis.

Veiligheid = onderhoudssnoei

Op veel plekken waar bomen en mensen samenleven, is een randvoorwaarde voor de bomen dat ze veilig zijn. Voor de boomkroon komt het erop neer dat er geen (of een acceptabel) verhoogd risico is op uitbrekende takken. Daarom wordt er ook in de blijvende kroon sporadische gesnoeid als dat nodig is. Dan worden breukgevoelige takken weggehaald of ingesnoeid: dode of aangetaste takken, plakoksels, topzware takken, ...

Anderzijds hebben dode takken in de kroon ook een zeer grote natuurwaarde, dus waar daar geen reden voor is, hoeven ze ook niet weggehaald te worden.

Specifieke vorm = vormsnoei

Sommige bomen hebben als eindbeeld een specifieke vorm: knotbomen, leibomen, gekandelaarde bomen, geschoren bomen, ... De reden voor die vorm varieert: esthetiek, gebrek aan ruimte, brandhout, landschap, ... Al deze bomen krijgen een vormsnoei. Afhankelijk van het eindbeeld kan de snoeitechniek verschillen, maar één ding hebben ze allemaal gemeen: de vormsnoei moet al bij de jonge boom starten. Al van bij het planten moet nagedacht worden over de noodzaak om een boom een eindbeeld met een specifieke vorm te geven. Al te vaak gebeurt dat niet: een boom mag tientallen jaren uitgroeien en pas als de takken tegen het raam tikken of als de veranda in de schaduw ligt, wordt de volledige kroon afgezaagd. Dat is geen vormsnoei, dat is bomenverminking. De boom zal het mogelijk wel overleven, maar wordt een lelijk eendje en een zorgenkindje met inrottende snoeiwonden.

Alle vormbomen vragen voor de rest van hun leven een regelmatige snoeibeurt. Hoe vaak dat moet, hangt af van het eindbeeld van de boom en kan variëren van jaarlijks tot één keer elke 10 jaar. Stoppen met snoeien kan niet zomaar: dan worden takken van vormbomen vaak gevoelig om uit te scheuren.

Productie = fruitbomensnoei

Als fruitopbrengst de hoofddoelstelling is, moet de boom een specifieke fruitbomensnoei krijgen. Die bestaat doorgaans uit een wintersnoei om een sterke, evenwichtige kroon te vormen en een zomersnoei, om groei en vruchtdracht in evenwicht te houden. Snoei van fruitbomen is vaak drastischer dan bij andere bomen, wat het leven van fruitbomen kan verkorten. Dat is zeker het geval bij laag- en halfstambomen, waar productie primeert. Hoogstamfruitbomen worden vandaag de dag doorgaans ook om landschappelijke redenen aangeplant en na een intensieve fase van wintersnoei bij de jonge boom, krijgen ze vaak een minder intensieve snoei. Fruitproductie is daar een aangenaam nevenproduct geworden van een landschappelijk en ecologisch waardevolle hoogstamboomgaard.