Boombiologie

Op deze pagina kom je meer te weten over hoe bomen functioneren. Van de lengte -en diktegroei tot de mogelijkheid van de boom om zelf te reageren op verwondingen.

Primaire- of lengtegroei

Elke plant en boom groeit in de lengte, maar waar juist de plek gesitueerd is waar de lengtegroei plaats vindt, is niet zo duidelijk. Vaak denken mensen ten onrechte dat de lengtegroei in de stam van de boom gebeurt. Ze kennen het beeld van een boom die elk jaar groter wordt waarbij de stam als het ware uit de bodem groeit. Dat beeld klopt echter niet. De lengte-groeipunten zijn enkel gesitueerd in de knoppen van de boom en ze worden in de zomer gevormd. Een aantal, vooral de eindknoppen, lopen uit in de lente. Eindknoppen zijn de knoppen die aan het einde zitten van de top, alle takken en zijtakken. Bij een grote boom zijn er dat zeer veel. Het zijn dus vooral de eindknoppen die voorrang krijgen bij het uitlopen. Dit noemen we apicale dominantie en is bij bomen sterker aanwezig dan bij struiken. Die knoppen zijn de enige plaats in de boom waar er lengtegroei plaats vindt.

Een jonge boom waar op 1 meter hoogte een zijtak is ontstaan, zal na verschillende jaren nog steeds die tak hebben op 1 meter hoogte. De tak groeit dus niet mee in de hoogte. Deze kennis is zeer belangrijk bij het snoeien omdat een probleemtak ook altijd op dezelfde plaats blijft zitten.

De lengtegroei bij bomen is meestal ook beperkt tot een aantal maanden. De knoppen lopen uit in april – mei en groeien meestal maar tot eind juni (langste dag). Er zijn een aantal uitzonderingen. De Zomereik bijvoorbeeld kent twee groeiperiodes. Hij start in de lente en stopt enige tijd later. En dan eind juni open de nieuw gevormde knoppen opnieuw uit (St. Janslot). De populier en de plataan groeien dan weer een heel seizoen tot in de herfst.

Er zijn verschillende types knoppen: bladknoppen, bloemknoppen, adventiefknoppen, slapende knoppen,…. Adventiefknoppen en slapende knoppen kunnen door een prikkel (zonlicht of sterke snoei) ontwaken en uitlopen, wat bij vormbomen duidelijk te zien is. Bij naaldbomen komen weinig adventiefknoppen en slapende knoppen voor, daarom lopen ze sneller het risico om niet meer uit te lopen bij een verkeerde snoei. Wat weg is komt meestal niet meer terug bij naaldbomen!

Tekening: stamdoorsnede (Inverde, Bert Geeraerts)

Secundaire- of diktegroei

Zoals hierboven reeds is aangehaald, vindt de lengtegroei plaats in de knoppen. Eigenlijk moeten we zeggen in het topje van de jonge groeischeut. Wanneer het topje een scheut gemaakt heeft en verder in de lengte groeit, zal het achtergebleven stuk scheut zich differentiëren. Dit wil zeggen dat alle cellen die dan aanwezig zijn een specifieke taak krijgen. Zo ontstaat er een structuur in de stengel. Hierbij zal de stengel beginnen aan zijn diktegroei, waarbij van lengtegroei niet meer wordt gesproken. Als we een dwarse doorsnede van een stam maken dan kunnen we een aantal structuren onderscheiden.

De schors:

De schors kan je beschouwen als de jas van een boom. Hij biedt bescherming tegen externe factoren. De schors bestaat uit kurkcellen. Meestal zijn deze kurkcellen vermengd met afgestorven cellen uit het floëem, dus de grens tussen floëem en schors is niet duidelijk zichtbaar. De dikte van de schors is afhankelijk van de soort. Wanneer de droge schorsdelen lang op de boom blijven hangen krijgen we een dikke schors en zal de tekening van die schors ook zeer grillig zijn door het dikker worden van de boom.
Vallen de schorsdeeltjes vrij snel af, dan heeft de boom een dunne en gladde schors. Een Beuk bijvoorbeeld is door het feit dat de schors zo dun is zeer gevoelig voor hevige zonnestralen (zonnebrand).
Bij sommige soorten kan je duidelijk de lenticellen onderscheiden. Lenticellen staan net zoals de huidmondjes in de bladeren in voor de gasuitwisseling. Deze lenticellen zijn goed te zien bij de bomen uit de kersenfamilie.

Floëem of bast:

In het floëem liggen de cellen die instaan voor het transporteren van suikers (fotosynthese) van de bladeren naar de wortels (neerwaarste sapstroom).

Het cambium:

Het cambium is een delende cellaag, de plaats waar de secundaire groei (diktegroei) gebeurt. Elke cambiumcel vermenigvuldigt zich en zet naar binnen (xyleem) of naar buiten (floëem) cellen af. Het cambium zal dus afwisselend xyleemcellen en floëem cellen produceren. Een jaarring ontstaat in het xyleem door het opstarten en stoppen van zo’n groeiseizoen.Het cambium kun je niet zien. Je kan het wel situeren, tussen het spinthout en de schors, maar deze één cel dikke laag is met het blote oog niet waar te nemen.

Xyleem of hout:

In het xyleem of hout liggen de vaten die zorgen voor het transport van water en voedingsstoffen van de wortels naar de bladeren (opwaarste sapstroom). Je kan er de volgende structuren vinden:

  • Kernhout: kernhout bestaat uit dode cellen waarin looi- en bewaarstoffen opgeslagen worden. Hierdoor is het ook duurzamer dan spinthout. Het neemt niet meer deel aan de levensprocessen, maar zorgt vooral voor de stevigheid. Bij de meeste bomen is deze zone vrij donker van kleur. Het aandeel kernhout kan van boomsoort tot boomsoort verschillen. Spinthoutsoorten (zie onder) hebben geen kernhout.
  • Spinthout: spinthout of spekhout is levend hout dat actief bijdraagt tot de boomgroei. Concreet zitten in het spinthout de transportvaten die het water en de mineralen in de bodem transporteren van de wortels naar de bladeren in de kroon. Bij kernhoutsoorten zie je het onderscheid tussen spint- en kernhout zeer duidelijk: het spinthout is meestal lichter van kleur. Omdat het zeer vochtig is, en geen looi- en bewaarstoffen bevat zoals in het kernhout is het zeer vatbaar voor aantastingen. Dat is de reden waarom schrijnwerkers het spinthout verwijderen bij het maken van duurzame constructies.
  • Houtstralen: in tegenstelling tot het xyleem en floëem, waar het saptransport vertikaal gebeurt, zorgen houtstralen voor het horizontaal saptransport.

Verwondingen

Wanneer een boom om één of andere reden verwond wordt, dan kan hij zichzelf niet genezen. Dat wil zeggen hij kan de wonde niet helen door nieuw weefsel op diezelfde plaats te vormen. Een boom heeft een ander mechanisme om zich te verdedigen tegen infecties bij verwondingen. In de eerste plaats zal hij een eigen afweermechanisme opstarten in het hout om op die manier indringers zo goed mogelijk buiten te houden. Ten tweede zal hij zo snel mogelijk de wonden proberen te overgroeien met wondweefsel. Hij maakt dus wel nieuw weefsel aan, maar hij brengt dat aan buiten de plaats waar de wonde zit.

Afgrendelingsmechanismen

Bij een ernstige verwonding van de boom is het spinthout blootgesteld aan de buitenlucht. Al in een paar seconden, zullen allerlei kleine organismen, bv. schimmelsporen, de wonde besmetten. Op hetzelfde moment echter zal door het binnendringen van zuurstof een oxydatie plaats vinden in het hout. Hierdoor zal de boom op een passieve manier een lichte bescherming vormen tegen indringers. Dit proces is maar tijdelijk maar het kan ook tijdens de rustperiode van een boom plaatsvinden (buiten het groeiseizoen). De belangrijkste bescherming wordt echter op een actieve manier gevormd door de boom (tijdens het groeiseizoen).

Hij gaat als het ware het indringen van organismen en het uitbreiden van rotvorming tegengaan door relatief ondoordringbare wanden te maken.

De boom is eigenlijk opgebouwd uit compartimenten. Een beetje zoals taartstukken, maar dan in 3 dimensies. Eigenlijk is de werking van een boom het best te vergelijken met een duikboot. Een duikboot is helemaal ingedeeld in kleine ruimtes, die onderling met stevige deuren toegang geven tot elkaar. Wanneer de buitenkant van de duikboot beschadigd wordt, dan worden de deuren van de omliggende compartimenten geblokkeerd. Op die manier kunnen de andere compartimenten gevrijwaard blijven. Bij een boom gebeurt eigenlijk hetzelfde. Daar worden ook compartimenten van de rest afgesloten bij een verwonding. Het hout wordt op die manier beschermd tegen allerlei aantastingen. De Amerikaan Alex Shigo heeft tijdens zijn onderzoek een model van dit afgrendelings-proces ontwikkeld. Dit benadert zeer goed wat er zich in werkelijkheid afspeelt. Dit model heet CODIT (Compartmentalization Of Decay In Trees).

goede overwalling snoeiwonde (inverde, Robbie Goris)

Wondovergroeiing

De snelheid waarmee bomen wonden kunnen overgroeien is afhankelijk van de boomsoort, het moment van de beschadiging, de conditie van de boom en de grootte van de wonde. Een snelle overgroeiing betekent niet altijd een goede afgrendeling of omgekeerd. Het afgrendelen van een wonde is een ingrijpende gebeurtenis die veel energie vraagt, wonden kunnen daarom best zo klein mogelijk zijn.

Om de kwetsbare binnenzijde te beschermen van de buitenwereld probeert een boom zo snel mogelijk de wonde te overgroeien en zo ‘het gat’ in de beschermende schors dicht te maken. Om inrotting te vermijden is een goede afgrendeling wel veel belangrijker dan een snelle overgroeiing.

Wondverzorging

Het gebruik van wondverzorgingsmiddelen is in de meeste gevallen overbodig. De juiste snoeiperiode en de juiste manier van snoeien zijn veel belangrijker voor de boom dan het gebruik van wondverzorgingsmiddelen. Naast het feit dat ze veel geld kosten verbeteren ze ook niet altijd de wondheling en afgrendeling (integendeel).