Bedreigingen en achteruitgang van paddenstoelen

Het aantal historische gegevens over paddenstoelen is veel kleiner dan dat over groene planten. Ook is tijdens de laatste 50-100 jaar de systematiek sterk gewijzigd en het aantal onderscheiden soorten zeer sterk toegenomen. Daardoor is er lange tijd geen uitspraak mogelijk geweest over de vraag of er bij paddenstoelen ook sprake was van achteruitgang van soorten, zoals dat voor bepaalde planten of dieren duidelijk is aangetoond. Een onderzoek naar historische verschuivingen van de mycoflora in Vlaanderen leidde tot een eerste Rode lijst van enkele groepen paddenstoelen (Walleyn & Verbeken 2000). Van de 552 bestudeerde soorten bleken er

  • 43 “uitgestorven in Vlaanderen”,
  • 46 “met uitsterven bedreigd”,
  • 66 “bedreigd”,
  • 118 “kwetsbaar”,
  • 35 “zeldzaam”,
  • 26 “waarschijnlijk bedreigd”,
  • 6 “achteruitgaand”,
  • 187 “momenteel niet bedreigd”;
  • 25 soorten worden beschouwd als “onvoldoende gekend”.

De achteruitgang van de paddenstoelen is het sterkst bij de mycorrhizapaddenstoelen, waarvan slechts 32% van de voldoende gekende taxa “momenteel niet bedreigd” is (tegenover 40% bij de saprofyten). Soorten van schrale oude graslanden zijn er erg aan toe, alsook veel soorten van naaldbossen, venen, moerassen en natte heiden, duinen, en de meeste bostypes. Deze trends zijn ook in veel andere Europese landen vastgesteld, en in het bijzonder vertoont de Vlaamse Rode lijst qua bedreigde soorten en habitats veel gelijkenissen met de Nederlandse Rode Lijst (Arnolds & Ommering, 1996).

Hanekam, een kwetsbare mycorrhizasoort (Tom Joye)

Rode Lijst van enkele groepen paddenstoelen (macrofungi) van Vlaanderen

Deze lijst is een bijlage bij de "Een gedocumenteerde rode lijst van enkele groepen paddestoelen (macrofungi) van Vlaanderen"

Oorzaken van de achteruitgang

We vertellen hier niks nieuws. De belangrijkste oorzaak is de achteruitgang van het areaal van diverse biotopen zoals onbemeste graslanden, venen, e.d. (zie Kuijken et al., 2001). In wat ons rest aan deze biotopen treden door milieubelastende factoren of onaangepast beheer ook vaak nog (negatieve) veranderingen in de vegetatie op, met als gevolg het verdwijnen van de meest gevoelige soorten paddenstoelen.
Een groot aantal boombegeleidende paddenstoelen van schrale bostypen zoals voedselarme loof- en naaldbossen is eveneens sterk achteruit gegaan. Hetzelfde geldt voor soorten van schrale laanbermen en parklandschappen. De achteruitgang van deze paddenstoelen wordt in verband gebracht met de sterk toegenomen stikstofdepositie vanuit de atmosfeer, met als opvallende symptomen strooiselverdikking en verruiging. Voor een aantal soorten is ook verdroging een negatieve factor.

Diverse bewoners van naaldhout zijn achteruit gegaan. Dit komt ten dele door een verandering in de kwaliteit van het naaldhout onder invloed van vermesting. Het gevolg is dat op naaldhout meer en meer niet-specifieke soorten of zelfs loofhoutverteerders gaan groeien. Sommige maatregelen in bossen op arme bodem zijn er dan ook op gericht de bodem te verschralen. Daarvan profiteren in de eerste plaats de boombegeleiders. Een andere oorzaak van de achteruitgang van naaldbospaddenstoelen is het inkrimpen van het naaldbosareaal door omvorming van naaldbossen in andere vegetatietypen.

Woodland ectomycorrhizal fungi benefit from large-scale reduction in nitrogen deposition in the Netherlands

Populaties van ectomycorrhizaschimmels die gevoelig zijn voor vermesting blijken zich sinds 1994 (afname van stikstofdepositie) licht hersteld te hebben. Er lijkt dus een duidelijke link te zijn tussen stikstofdepositie en de achteruitgang van mycorrhizapaddenstoelen.

Effecten van ouder worden van bossen

Behalve genoemde milieuveranderingen kan ook het ouder worden van bossen een dikkere strooisellaag tot gevolg hebben (een natuurlijk proces dat nu door stikstofdepositie wordt versneld). Voor diverse boombegeleiders is dat een ongunstige ontwikkeling; die nemen dan af. De negatieve effecten van bodemvermesting op mycorrhiza wordt genoemd als één van de actoren bij de achteruitgang van de vitaliteit van de bossen. Dit verouderingseffect verklaart de achteruitgang echter maar voor een klein gedeelte, aangezien in schone èn oude bosgebieden in het buitenland meestal geen achteruitgang wordt waargenomen. Tevens is bekend dat sommige boombegeleiders enkel bij jonge bomen, maar andere enkel bij oudere bomen groeien.

Veranderend bosbeheer en andere oorzaken

Paddenstoelen die kenmerkend zijn voor brandplekken zijn sterk achteruit gegaan doordat hout- en takafval nauwelijks meer wordt verbrand.

Opruimers die leven van strooisel en humus van bosbodems zijn in voorkomen weinig veranderd. Kleinere verschuivingen geven aan dat ook voor deze ecologische groep de stikstoftoename in het milieu gevolgen heeft. Sommige soorten van voedselarme plekken worden vervangen door andere, die kenmerkend zijn voor meer voedselrijke omstandigheden. Zo zijn de Nevelzwam en de Paarse schijnridder, die graag op plaatsen met strooiselophoping en stikstofverrijking groeien, duidelijk vooruit gegaan.

        Violette gordijnzwam,  een zeldzame symbiont

Bewoners van houtsnippers zijn vooruit gegaan, omdat dit materiaal pas vrij kort geleden als bodembedekking in zwang kwam.

Zwakteparasieten van bomen en bewoners van dood loofhout zijn in het algemeen vooruit gegaan. Hier speelt ongetwijfeld een rol dat takhout en valhout en soms ook hele bomen door de bosbeheerders meer dan vroeger worden achtergelaten. In de bosreservaten waar geen enkel beheer wordt gevoerd neemt de hoeveelheid groot dood hout en daarmee de houtzwammenflora duidelijk toe. Voor een deel kan de vooruitgang van houtzwammen ook samenhangen met het ouder worden van bossen; mogelijk is een afname van boomconditie hierbij eveneens in het geding.
Het zal duidelijk zijn dat een van de belangrijkste maatregelen om de paddenstoelen echt te bevorderen het terugdringen van de vermesting van het milieu is. Dat is vooral een politieke beleidskeuze, nauwelijks te beïnvloeden door lokale beheerders.

Naast wijzigende milieu-omstandigheden en natuurlijke successie, kan het zijn dat biologisch actieve mycelia van paddenstoelen jarenlang in de bodem aanwezig zijn zonder dat paddenstoelen worden gevormd. Vochtige, warme zomers en herfsten gaan gepaard met een opbloei van paddenstoelen. Zo waren de natte en warme jaren 2000 en 2001 duidelijk rijker aan paddenstoelen, en werden bv. cantharellen en stekelzwammen waargenomen op plaatsen waar deze al meer dan 10 jaar niet meer werden opgemerkt. Of dit verschijnsel een gevolg is van klimaatsveranderingen, dan wel door uitspoeling van de stelselmatig afnemende verzurende depositie, is nog niet duidelijk.

Bron

Peter-Jan Keizer (Mycologen.nl) en Ruben Walleyn (Inbo.be)