Algemene paddenstoelvriendelijke beheerrichtlijnen

Boombegeleiders bevorderen

Boombegeleiders gedijen het beste bij zeer lage gehalten aan organisch materiaal en stikstofverbindingen in de bodem. Daarom worden ze bevorderd door afvoer van organisch materiaal. Met name extra aanrijking moet vermeden worden. Herfstbladeren systematisch weghalen is niet de bedoeling en werkt op termijn negatief voor de conditie van de boom zelf:

-    geen snoeiafval achterlaten, ook niet ter plekke versnipperen. Enkele takken zijn geen probleem ;
-    grazige ondergroei van laanbermen of boomgroepen maaien met afvoeren van het maaisel;
-    geen slootmaaisel of bagger op de berm onder de bomen achterlaten;
-    grasvelden onder bomen niet bemesten; accepteren dat mos in het gras groeit;
-    nieuwe terreinen afwerken met een schrale grond, dus niet met compost, zwarte grond of grond van de bovenlaag van landbouwgebieden. Deze schrale grond is bij voorkeur van plaatselijke herkomst.

Omstreden is het lokaal weghalen van strooisel, zoals in naaldbossen. Deze maatregel is duur en doet wellicht ook kunstmatig aan. Het is bovendien verboden indien het niet is opgenomen in een goedgekeurd bosbeheerplan. Het is wel een van de meest effectieve manieren om bedreigde boombegeleiders te stimuleren.

Boombegeleiders zoals deze witte knolamaniet groeien in symbiose met bomen.

Parasieten handhaven

Op heel oude bomen kunnen soms bijzondere parasitaire houtzwammen leven. Sommige beheerders zijn daar misschien niet blij mee, maar ze dragen ook bij aan de verscheidenheid aan paddenstoelen in een gebied. Een boom met fraaie, grote houtzwammen kan zelfs een extra attractie zijn voor een terrein.

Pruikzwam is een zeldzame kernrotter van beuken.

Opruimers bevorderen

De meeste bijzondere soorten houtbewonende paddenstoelen zijn gebonden aan oude, dikke, dode bomen. Deze moeten dus in het bos achterblijven, liefst niet in de bosrand. Stammen van gevallen of gevelde bomen worden best niet in kleine stukken verzaagd. In parklandschappen kan je de oude bomen (met zwammen) zo lang mogelijk handhaven vanwege de natuurbelevingswaarde. Onderzoek wees uit dat veel zeer zeldzame houtzwammen gebonden zijn aan bossen waar eeuwenlang een continu groot volume dood hout aanwezig is geweest.

Opruimers van strooisel en humus in bossen vergen geen speciale maatregelen. Waar bijzondere soorten voorkomen, kan het beste de situatie ongewijzigd blijven. Het toepassen van houtsnippers op paden of in plantsoenen kan mycologische verrassingen opleveren, maar snippers mogen niet worden gedumpt op schrale plekken want door vertering van de snippers verrijkt de bodem en verruigt de vegetatie. Bijzondere paddenstoelen die beperkt zijn tot schrale plaatsen verdwijnen dan, evenals de planten van schraal milieu.

Laat dikke dode stammen gewoon liggen, zonder ze op te zagen.

Schrale graslanden

Waardevolle en bijzondere graslandpaddenstoelen worden gestimuleerd door een laag voedingsstoffengehalte in de bodem, vooral voor stikstof en fosfor. Sterk positief werkt een lang volgehouden verschralingsbeheer (continuïteit). Een kortgrazige en mosrijke vegetatie is gunstig. Omdat de waarde van deze terreinen pas na lange tijd tot stand komt, is het van het grootste belang om bestaande waardevolle terreinen te kennen en zorg te dragen voor continuïteit in het beheer. In geval van verwaarloosde terreinen het traditionele beheer weer instellen. Kansrijke plaatsen zijn: botanisch waardevolle graslanden, oude weinig bemeste graslanden met een lage productiviteit, duingraslanden, (oude) dijken, kanaaltaluds, soms wegbermen of gazons.

Maatregelen voor graslanden zijn:

  • extensieve beweiding in het zomerseizoen met schapen, paarden of jongvee. Het grasland moet kort de herfst en winter in gaan;
  • voor hooilanden: na maaien het maaisel na maximaal 1 week afvoeren (om uitspoeling van voedingsstoffen uit het maaisel te voorkomen); maaien plus afvoeren gevolgd door nabeweiding kan gunstig zijn;
  • grasvelden en gazons nooit bemesten;
  • niet graven in bermen, dijken en gazons, indien nodig alleen bij de uiterste rand;
  • het verschralen van grazige biotopen moet consequent over lange tijd (decennia) worden volgehouden;
  • geen gebruik van chemicaliën.

Brandplekken

Het spreekt voor zich dat om de hooggespecialiseerde brandpleksoorten te bevorderen, dat er af en toe houtig afval moet worden verbrand. Dat is echter verboden volgens het bosdecreet, tenzij het opgenomen is in een goedgekeurd bosbeheerplan. Het maken van vuur is omstreden, omdat het veel risico's inhoudt. Zomaar een vuurtje stoken zonder planning of begeleiding is dus geen goed idee.

Bron

Peter-Jan Keizer (Mycologen.nl) en Ruben Walleyn (Inbo.be)