Maaien en afvoeren

Omschrijving: 

Maaien is wegnemen (afsnijden) van de vegetatie vlak boven de grond (5-10 cm). De vegetatie wordt best gedroogd, gehooid en dan verwijderd, maar kan ook nat verwijderd worden. Natte afvoer is soms nodig als de bodem zeer kwetsbaar is voor bodemcompactie en bodemschade. Door het maaibeheer onderhoud je een hooiland met grassen en kruiden of een ruigte. Robuuste soorten zoals struiken en bomen krijgen geen kans zicht te vestigen. Door het maaibeheer worden voedingstoffen afgevoerd (verschraling) en wordt de concurrentie tussen soorten beïnvloed. De vegetatie wordt lichtrijker en lager, hierdoor krijgen kruiden de kans te kiemen, te groeien en zaad te vormen.

Het doel van maaibeheer is meestal het behouden of herstellen van soortenrijke en bloemrijke vegetaties. Door 1 tot 3 keer per jaar te maaien krijg je graslanden. Maai je om de 2 tot 4 jaar dan krijg je een ruigtevegetatie. Steeds is het afvoeren van het maaisel erg belangrijk om soortenrijke vegetaties te krijgen. Door het maaisel te laten drogen voordat het afgevoerd wordt, kunnen zaden nog narijpen en op de bodem vallen? Deze droogperiode duurt meestal 2-7dagen, waarbij het hooi 'gekeerd' wordt (2-3 keer omleggen zodat het goed kan drogen). Daarna wordt het hooi samengeperst in balen en afgevoerd. Het onmiddellijk afvoeren na maaien kan ook en is nodig bij klepelmaaiers of op bodems die weinig draagkracht hebben. Het onmiddellijk opzuigen of oprapen is echter nadelig voor de hoeveelheid zaden en de fauna.

Belangrijk bij maaibeheer is het bepalen van de maaifrequentie (1,2 of 3 keer per jaar of om de 2 tot 4 jaar) en het maaitijdstip. Voor soortenrijke stabiele vegetaties te onderhouden blijven deze best hetzelfde voor een lange tijd. Bij ontwikkelingsbeheer is dit niet het geval, daar zal de maaitijdstip en frequentie zich aanpassen aan het de ontwikkelingsfases. Eens je het gewenst vegetatietype hebt bereikt hou je de maaifrequentie en het maaitijdstip zo stabiel mogelijk. Dynamische natuurtypes daar en tegen zijn juist gebaat bij variable maaitijdstippen en frequenties.

De meeste gemaaide natuurtypes moeten kort de winter in. Veelal wordt hierbij geen of weinig rekening gehouden met de fauna. Daarom is gefaseerd maaien (rotatiemaaien) noodzakelijk bij zowel grasland als ruigtebeheer. Hierbij laat men best 10 tot 25 % van de vegetatie staan. Het gebruik van zware machine en/of smalle banden met hoge bandendruk moet je vermijden op natte terreinen. Want hierdoor zal je de bodem compacteren en komen er verstoringssoorten als Pitrus in het grasland.