Natuurstreefbeeld: Soortenrijke akkers (b*)

heeft als indicator van een goede toestand
Filago arvensis
heeft als indicator van een goede toestand
Filago lutescens
heeft als indicator van een goede toestand
Galeopsis speciosa
heeft als indicator van een goede toestand
Bromus arvensis
heeft als indicator van een goede toestand
Bromus secalinus
heeft als indicator van een goede toestand
Camelina alyssum
heeft als indicator van een goede toestand
Euphorbia platyphyllos
heeft als indicator van een goede toestand
Gagea villosa
heeft als indicator van een goede toestand
Galium spurium
heeft als indicator van een goede toestand
Lepidium campestre
heeft als indicator van een goede toestand
Lolium remotum
heeft als indicator van een goede toestand
Lolium temulentum
heeft als indicator van een goede toestand
Orobanche ramosa
heeft als indicator van een goede toestand
Veronica opaca
heeft als indicator van een goede toestand
Avena fatua
heeft als indicator van een goede toestand
Odontites vernus subsp. vernus
heeft als indicator van een goede toestand
Bromus grossus
heeft als indicator van een goede toestand
Bupleurum rotundifolium
heeft als indicator van een goede toestand
Falcaria vulgaris
heeft als indicator van een goede toestand
Scandix pecten-veneris
heeft als indicator van een goede toestand
Vaccaria hispanica
heeft als indicator van een goede toestand
Valerianella dentata
heeft als indicator van een goede toestand
Valerianella rimosa
heeft als indicator van een goede toestand
Juncus capitatus
heeft als indicator van een goede toestand
Holosteum umbellatum
heeft als indicator van een goede toestand
Moenchia erecta

Natuurbeheer: 

Er zijn nog veel onbeantwoorde vragen zijn rond het optimale beheer van botanisch soortenrijke akkers. Zo is er o.a. nog discussie omtrent het al dan niet voordelig zijn van afwisseling in teelten (mogelijke negatieve impact op gespecialiseerde doelsoorten versus het beter onder controle houden van wortelkruiden), bemesting, de optimale gewasdichtheid en het al dan niet toepassen van onkruidbestrijding in het staande gewas (Verbeek et al., 2016).

Net als bij graslanden is de botanische waarde van akkers het grootst als ze voedselarm zijn (Eichhorn & Van den Broek, 2013). Om de akkers te verschralen is een vorm van herstelbeheer aangewezen, zoals het gebruik van grasklaver (met afvoer van de oogst), gerichte gewasrotatie en hogere zaaidichtheden. Over het al dan niet bemesten tijdens het eindbeheer (dus als de bodem voldoende verschraald is), lopen de meningen uiteen, gaande van niet bemesten (Eichhorn & Van den Broek, 2013) tot licht tot matig bemesten (Verbeek et al. 2016). De beste strategie is voor elke akker verschillend en afhankelijk van de lokale omstandigheden. Op plaatsen waar er een aanzienlijke aanvoer van stikstof vanuit de lucht is, is bemesten niet aangewezen. Ruwe stalmest verbetert de vochttoestand van de bodem (indien dat gewenst is), maar brengt ook fosfor aan, wat vaak ongewenst is. Ook de eigenschappen van de doelsoorten zijn belangrijk bij de afweging. Hoog opgaande doelsoorten (bv. bolderik, grote klaproos, korenbloem) hebben meestal een iets grotere nutriëntenbehoefte dan laagblijvende soorten en zullen achteruitgaan wanneer de bodem te schraal wordt.