Het Midden-Europese kalkrijke beukenbos komt in Vlaanderen slechts marginaal en matig ontwikkeld voor. Dit type komt van nature voor op warme, droge plaatsen, met zeer ondiepe bodems waar kalksteen dagzoomt (oa. bergen en karstgebieden). Er is geen invloed van grondwater. In kalkrijke beukenbossen komen verschillende zeldzame orchideeënsoorten voor, naast enkele andere kalkminnende planten. Kenmerkende en vaak zeer zeldzame soorten van het kalkrijk beukenbos (en bijhorende boszomen) die in de Vlaamse voorbeelden voorkomen zijn: Bleek bosvogeltje, Vliegenorchis, Witte engbloem en Rode kamperfoelie. Dit natuurstreefbeeld komt overeen met het Europees beschermd habitattype 9150.
Dit bostype is bijzonder zeldzaam en kwetsbaar en bevat zeer veel bedreigde soorten. Het is daarom niet geschikt voor een klassiek bosbeheer. Gezien dit type in onze bodem- en klimaatsomstandigheden geen climaxvegetatie vormt is een arbeidsintensief en vakkundig natuurgericht beheer vereist om het in stand te houden. Een optimaal beheer houdt in dat er regelmatig gekapt wordt in de boomlaag om die voldoende ijl te houden. Verder dient zeer regelmatig te worden gemaaid, strooisel verwijderd en zelfs ‘geplagd’, zodat voldoende minerale bodem aan de oppervlakte komt. Dauwbraam en vooral Klimop dienen uitgetrokken.
Dit natuurstreefbeeld is lokaal in goede staat als het aan de criteria van de LSVI-tabellen voldoet. De LSVI-tabel voor dit natuurstreefbeeld (Natura2000-habitat) kan je terugvinden in dit rapport(opent nieuw venster) van het inbo.
Es, Zomereik, de kruising tussen Zomer- en Wintereik (Quercus x rosacea), Wintereik, Haagbeuk, Gewone esdoorn, Hazelaar, Meidoorns, Beuk, Gele kornoelje, Zuurbes, Meelbes, Zomerlinde, Zoete kers, Spaanse aak, Rode kornoelje, Wilde lijsterbes en Wilde kardinaalsmuts.
Dit bostype is bijzonder zeldzaam en kwetsbaar en bevat zeer veel bedreigde soorten. Het is daarom niet geschikt voor een klassiek bosbeheer. Gezien dit type in onze bodem- en klimaatsomstandigheden geen climaxvegetatie vormt is een arbeidsintensief en vakkundig natuurgericht beheer vereist om het in stand te houden. Een optimaal beheer houdt in dat er regelmatig gekapt wordt in de boomlaag om die voldoende ijl te houden. Verder dient zeer regelmatig te worden gemaaid, strooisel verwijderd en zelfs ‘geplagd’, zodat voldoende minerale bodem aan de oppervlakte komt. Dauwbraam en vooral Klimop dienen uitgetrokken. Bosbegrazing moet beperkt blijven tot een korte periode op het einde van de herfst en in de winter; overbegrazing is te vermijden. Dit kan gebeuren met schapen, varkens of geiten. Het is belangrijk dat het vee niet in het bos overnacht om de afvoer van nutriënten te bevorderen. Bosbegrazing in bossen waar geen herstelbeheer is uitgevoerd en combinatiebegrazing (bv. slecht ontwikkeld bos en goed ontwikkeld bos of grasland en bos) zijn te vermijden. Er kan verder ook aandacht gaan naar zoom- en mantelbeheer, wat essentieel is voor het behoud van o.a. de Hazelmuis.
Vandaag dient meestal gestart te worden met een herstelbeheer. Dit houdt in dat de strooisellaag na de bloeiperiode van de orchideeën zo volledig mogelijk wordt weggehaald. Wanneer het bos te dicht is, moeten enkele bomen en struiken worden gekapt en verwijderd. Indien mogelijk moet het middelhoutbeheer worden hernomen. Exoten worden verwijderd. De jaren na de ingreep zal er (waarschijnlijk) nog regelmatig moeten worden ingegrepen om soorten als Dauwbraam en Bosrank en vooral Klimop in te tomen. Het uittrekken van deze soorten heeft een positief effect omdat kalk aan het oppervlak komt.
Halfslachtige ingrepen zoals enkel kappen of enkel maaien of het slordig (onvolledig) verwijderen van de strooisellaag hebben eerder negatieve gevolgen omdat de mineralisatie in de hand wordt gewerkt en versnelde verruiging optreedt. Het is dus beter om een klein stuk goed te onderhouden dan een groot stuk halfslachtig.
Wanneer het intensieve herstelbeheer correct verloopt, kunnen de resultaten (vrij) spectaculair zijn. Het herstel is haalbaar en zinvol op kleine oppervlakten (minder dan 2 ha), maar het is aangewezen om een netwerk te maken van beheerde bospercelen die niet te ver van elkaar afliggen (minder dan 500 meter).
Het Midden-Europese kalkrijk beukenbos komt in Vlaanderen slechts marginaal en matig ontwikkeld voor. Dit type komt van nature voor op warme, droge plaatsen, met zeer ondiepe bodems waar kalksteen dagzoomt (oa. bergen, karstgebieden). Er is geen invloed van grondwater. In Vlaanderen komt op hellingen waar kalk dagzoomt of ondiep aanwezig is, een bostype voor dat hiermee gelijkenissen vertoont. Door het vroegere intensieve beheer van hakhoutkap (met stobbenverwijdering) en strooiselroof of begrazing ontstond hier een lichtrijk bostype waarbij minerale, zeer kalkrijke bodem werd blootgelegd. Aldus ontstonden de ecologische omstandigheden voor de kenmerkende soorten van het kalkrijk beukenbos. Bij nietsdoenbeheer zal dit type echter evolueren naar een climaxvegetatie die aansluit bij de kalkrijke variant van het Essen-Eikenbos (habitattype 9160) of het Parelgras-Beukenbos (type 9130).
Vandaag zijn kleine fragmenten van dit bostype nog terug te vinden op plaatsen waar een specifiek beheer gevoerd wordt in functie van de aanwezige zeldzame soorten of waar kalk aan de oppervlakte komt (bv. langs paden). Deze locaties bevinden zich in de kalkrijke colluvia in de hellingbossen van de Voerstreek en in verbossende kalkgraslanden en struwelen op de Sint-Pietersberg. De boomlaag bestaat voornamelijk uit Zomereik, Gewone es, Zoete kers en Haagbeuk; in de struiklaag komen Hazelaar, Rode kornoelje en Eenstijlige meidoorn voor. De kruidlaag wordt gedomineerd door Klimop.
Kenmerkende en vaak zeer zeldzame soorten van het kalkrijk beukenbos (en bijhorende boszomen) die in de Vlaamse voorbeelden voorkomen zijn: Bruine orchis, Bleek bosvogeltje, Vliegenorchis, Bergnachtorchis, Witte engbloem, Rode kamperfoelie, Meelbes, Gele kornoelje, Zuurbes en Gevinde kortsteel. Andere kalkindicatoren die in deze vegetaties voorkomen zijn o.a. Gulden sleutelbloem, Vogelnestje, Heelkruid, Aardbeiganzerik, Ruig klokje en Vingerzegge.
Deze bossen hebben een heel rijke en gevarieerde fauna. Door het zeer fragmentair voorkomen van dit type zijn er echter geen soorten in Vlaanderen bekend die specifiek aan dit type gebonden zijn. Dit bostype is rijk aan slakkensoorten (bv. Wijngaardslak, een bijlage 5-soort).
Door het beperkt voorkomen van kalkbodems in Vlaanderen komt het bostype nauwelijks voor. Het zwaartepunt ligt in Voeren waar Gulpens krijt dagzoomt. Mogelijk zijn er nog gedegradeerde relicten te vinden in Droog-Haspengouw en in verbossende zones van de Sint-Pietersberg en het Plateau van Caestert te Riemst.
Deze bosgemeenschap komt voor op hellingen met kalkgesteente ondiep (ondieper dan 60 cm) in de ondergrond; plaatselijk dagzoomt kalk (rendzina-bodem). Dit bostype komt dan ook slechts voor op plaatsen waar vrij CaCO3 in de bodem aanwezig is. De bodem pH-KCl zal hierdoor nooit lager zijn dan 5,5 (de pH bedraagt gemiddeld 6,5 tot 7,5). De strooiselafbraak gebeurt zeer snel op de kalkrijke bodem, (dit wordt nog verder in de hand gewerkt door korte kapcycli, als onderdeel van een hakhout- of middelhoutbeheer). Hierdoor treedt er geen strooiselophoping op.
Er is geen invloed van het grondwater, terwijl de neerslag veelal oppervlakkig afspoelt. Hierbij treedt een lichte erosie op.
Deze pagina werd mogelijk gemaakt door de financiële steun van het LIFE-programma van de EU(opent nieuw venster) in het kader van het LIFE BNIP-project(opent nieuw venster).
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.