Beschrijving:
Grote zeggenvegetaties zijn dichte, laagblijvende en eerder soortenarme gemeenschappen, gedomineerd door één of meerdere grote zeggensoorten. Meestal betreft het scherpe zegge, moeraszegge of oeverzegge.
Om van een rbbmc te spreken moet de vegetatie vlakdekkend zijn. Indien het kleine relicten betreft in graslanden of kleine plekken in ondergroei van bos of struweel betreft het een mc (andere vegetatie).
Natuurbeheer:
Zonder menselijk ingrijpen zullen deze gemeenschappen na verloop van tijd evolueren naar moerasstruweel en broekbos, meestal via een ruigtestadium (Filipenduletea). Slechts aan oevers van rivieren en beken, en in rivierarmen die af en toe doorstroomd worden, komen omstandigheden voor waaronder de gemeenschappen pleksgewijs een natuurlijk eindstadium van de successie vormen. Elders blijven ze het best in stand indien ze in de herfst gemaaid worden, eventueel niet jaarlijks maar elke twee of drie jaar. Zo werden ze vroeger beheerd; het maaisel werd als strooisel gebruikt. Bij jaarlijks maaien in de zomer, zal zich in de meeste gevallen een hooilandvegetatie ontwikkelen zoals Dotterbloemhooiland (rbbhc) of het Verbond van Zwarte zegge (Caricion nigrae)(Weeda et al. 1995).