Natuurstreefbeeld: Binnendijks gelegen zeekraalvegetatie (1310_pol)

Beschrijving: 

Deze soortenarme pioniervegetaties met Zeekraalsoorten en vaak ook Klein schorrenkruid komen van nature voor op beschutte slikken die onder invloed staan van brakke of zoute kwel. De binnendijks gelegen zilte vegetaties vinden we terug in de zilte kreken in de polders, in uitgeveende of uitgebrikte poldergraslanden die in contact staan met zilt grondwater en in laag gelegen weiden onder invloed van zilte kwel vanuit zoute of sterk brakke waterlopen. Hier blijven deze begroeiingen meestal beperkt tot vlekken of smalle linten in contact met andere zilte vegetaties. Zeekraal vindt hier geschikte groeiplaatsen in trapgaten van het vee en op drooggevallen slikoevers. Het betreft dan met name de Kortarige zeekraal. Langarige zeekraal is eerder een soort van buitendijkse slikken.

De binnendijkse zilte terreinen kennen overigens geen dagelijkse overstromingsdynamiek zoals bij de buitendijkse slikken wel het geval is. Ze vertonen meestal wel een uitgesproken seizoensritme (nat tot overstroomd en matig brak in de winter en uitdrogend tot droog en zeer zilt in de zomer). Het betreft in beide gevallen open pionierssituaties met een beperkte, zeer specifieke flora die aangepast is aan die extreme omstandigheden.

Natuurbeheer: 

Beheer van binnendijkse zilte natuur kan als volgt worden samengevat

Belangrijk is contact van de wortelzone met zilt, opstuwend grondwater (permanente of tijdelijke zilte kwel vanuit nabijgelegen waterlopen of kreken) of regelmatig terugkerend contact met brak tot zilt oppervlaktewater (oevers van sloten, overstroming vanuit sloten) zijn noodzakelijk. Het zilte grondwater kan ook afk omstig zijn van zoutwaterlenzen waarvan het ontstaan teruggaat tot voormalige historische overstromingen met zilt water.

Het type kan op zeer kleine oppervlakten (enkele m²) in ondiepe depressies of als smalle lijnvormige stroken langs waterlopen en plassen tot stand komen. Meestal komt het voor in mozaïeken met grasland. Hoe groter deze complexen, hoe groter de kans op een goede ontwikkeling, omdat de soortenrijkdom van de habitat sterk afhankelijk is van gradiëntmilieus (zoet-zilt, droog-nat, open-gesloten grasmat).

Goed ontwikkelde vegetatietypen komen voor in gradiëntrijke milieus die begraasd worden. De belangrijkste gradiënten hebben te maken met bodemvochtigheid (van tijdelijk overstroomd met zilt oppervlaktewater tot tijdelijk buiten de invloed van zilt grondwater), microreliëf (bultenpatroon met vegetatiepollen en tredgaten), en zoutgehalte (van licht brak tot zout). In dergelijke milieus komen binnendijkse slikken en schorren (1310) voor in de laagste depressies en op de periodiek overstromende waterlopen. Zilte graslanden (1330) komen in mozaïek voor samen met hogergelegen en meer ontzilte zilverschoongraslanden.