Graspieper

Anthus pratensis

De Graspieper is onopvallend,klein, gestreept en met een dunne snavel. De buitenste staartpennen zijn wit en de flanken zwaar gestreept, in tegenstelling tot de gelijkende Boompieper die eerder dun gestreept is. De Graspieper heeft geen oogstreep maar wel een opvallende oogring. Roep en zang verschilt sterk met die van Boompieper. De roep is een ijl iist iist, stijgend van toon. De zang duurt 10-20 seconden en versnelt en neemt in volume toe, bestaat uit groot aantal tsip tsip en gaat over in een triller.
De Graspieper verkiest de meest open landschappen met heel weinig opgaande elementen.

Deze vogel broedt van einde maart tot augustus op de grond, goed verstopt in de vegetatie. Dat doet hij in allerlei open landschappen: open duin, heide, kwelders en open hoogveengebieden. In agragisch gebied in graslanden en akkers met veel sloten en dijkjes.

Graspiepers leven van insecten, spinnen en vele andere geleedpotigen tot een lengte van ca. 5 mm lengte, veel langpootmuggen en vliegen. Buiten de broedtijd ook wel zaden. Voedsel wordt lopend gezocht en van de grond af of van vegetatie tot ca. 10 cm hoogte gepikt. De Graspiepers uit onze regio trekken na de broedtijd grotendeels weg naar Zuidwest-Europa. De voorjaarstrek naar het broedgebied begint al eind februari tijdens zachte winters. Als het koud is gebeurt dat later. De piek is half april. Ze trekken dan in grote aantallen (tot soms tienduizenden per dag). In het najaar trekken de vogels naar hun overwinteringsgebied vanaf eind september.