Rivierkruiskruid is een hoge, donkergroene nazomerbloeier met een kruipende wortelstok die grote groepen vormt. De stijf rechtopstaande, met merg gevulde bloeistengel draagt lancetvormig-eironde, zittende bladeren en gele bloemhoofdjes. De nootjes dragen een geelachtig witte pappus. Rivierkruiskruid groeit op vochtige, meestal licht beschaduwde plaatsen op zandige tot kleiige rivierafzettingen.
Het sterk versnipperde verspreidingsgebied van rivierkruiskruid ligt overwegend in Midden- en Oost-Europa en aansluitend Azië. In het noordwesten loopt de areaalgrens door Nederland en het noorden van Duitsland. Meer noordoostelijk gaat het richting Oost-Polen en de Baltische staten. De uiterste westgrens ligt in het oosten van Frankrijk. In het zuiden buigt het areaal af over Noord-Italië en de noordelijke Balkan tot het zuiden van Rusland en zo verder tot in Siberië. In Denemarken, Groot-Brittannië, Ierland (TUTIN et al. 1976, PRESTON et al. 2002) en vermoedelijk ook in België is rivierkruiskruid als ingeburgerd te beschouwen.
Rivierkruiskruid komt in Vlaanderen slechts op één locatie voor, oorspronkelijk verspreid over twee naburige kilometerhokken, namelijk langs de Molenbeek (stroomgebied van de Dender) in Aaigem (Erpe-Mere), net ten zuidwesten van Aalst. De soort werd er pas in 1994 beschreven, nadat een eerste – nu verdwenen – populatie iets noordelijker vijf jaar eerder op basis van vegetatieve kenmerken foutief als schaduwkruiskruid was gedetermineerd. Volgens een buurtbewoner zou rivierkruiskruid hier al vele decennia aanwezig zijn. De soort groeit er in een perceeltje langs een oeverwal, op een terrein dat wellicht ooit werd opgehoogd met slib uit de Molenbeek. MOSSERAY (1936) beschreef nog een viertal andere groeiplaatsen in Wallonië en Brussel: de oudste zou door Lejeune zijn beschreven in het begin van de negentiende eeuw voor de vallei van de Vesder. Tijdens de vorige karteerperiode werd er nog slechts één vindplaats beschreven voor het Waalse gedeelte van de Dendervallei. Rivierkruiskruid en de eraan verwante schaduwkruiskruiden werden waarschijnlijk al vanaf de zestiende eeuw als medicinale plant gekweekt. Vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw vindt men in de Belgische werken over kruidengeneeskunde nauwelijks nog iets over de soort terug. Als sierplant wordt ze slechts uitzonderlijk in de handel aangeboden, omdat ze te erg kan woekeren. Het is dus zeer de vraag of ze in Vlaanderen moet worden beschouwd als 'tuinontvluchter'. Mogelijk is ze langs natuurlijke weg langs de Molenbeek terechtgekomen met de hulp van watervogels.
Rivierkruiskruid (vroeger Lancetbladig kruiskruid genoemd) is een hoge tot zeer hoge, donkergroene, overblijvende nazomerbloeier met een kruipende wortelstok, waaraan uitlopers ontspringen. Hierdoor vormt de plant grote groepen. De stijf rechtopstaande, met merg gevulde bloeistengel zijn alleen in de bloeiwijze vertakt en behaard. De stevige, onbehaarde, lancetvormig-eironde, zittend en dikwijls halfstengelomvattende bladeren hebben een ongelijk gezaagde rand met naar de top gerichte, iets gekromde tanden. De bloemhoofdjes hebben in de binnenste omwindselkrans gemiddeld dertien blaadjes. Het aantal straalbloemen is meer dan vijf, meestal acht. Hierdoor maken ze niet zo'n uitgeplukte indruk als die van Gewoon schaduwkruiskruid, waarop Rivierkruiskruid overigens veel lijkt. De nootjes zijn onbehaard en dragen een geelachtig witte pappus.
Rivierkruiskruid komt voor in Midden- en Oost-Europa en Siberië, en bereikt in Nederland de noordwestgrens van zijn natuurlijke areaal. Op de Britse eilanden en in Denemarken en Zuid-Zweden is het uit vroegere cultuur verwilderd. Het is een typische rivierbegeleider, die bij ons in hoofdzaak langs de Rijn en zijn zijtakken optreedt. Het zwaartepunt van zijn voorkomen ligt tegenwoordig in de mondingsgebieden, met name in het zoetwatergetijdengebied. Hier lijkt het zich recent te hebben uitgebreid, terwijl het in het Gelderse rivierengebied veeleer achteruitgaat. Via een areaaluitloper langs de Eem is Rivierkruiskruid tot de zuidelijke IJsselmeerkust doorgedrongen. Sinds 1928 is het bekend van de benedenloop van de Geul in Zuid-Limburg, waar het zich sindsdien heeft uitgebreid (stroomopwaarts tot Houthem). Een tweetal nieuwe vestigingen in Noord-Holland gaat vermoedelijk op aanvoer met oeverbeplanting terug. Al met al blijft Rivierkruiskruid in ons land een zeldzaamheid, hoewel het plaatselijk in groten getale optreedt.
Rivierkruiskruid groeit op vochtige, meestal licht beschaduwde, humeuze, zeer voedselrijke plaatsen op zandige tot kleiige rivierafzettingen, soms op zeeklei. Het is vrijwel uitsluitend buitendijks aan te treffen, maar de groeiplaatsen komen 's zomers niet of slechts bij uitzondering onder water. Vaak betreft het plekken waar 's winters aanspoelsel blijft liggen. De indruk wordt gewekt dat kieming en vestiging van nieuwe exemplaren een zeldzaam optredend verschijnsel is maar dat Rivierkruiskruid, eenmaal gevestigd, zich gemakkelijk sterk uitbreidt door middel van zijn uitlopers. Grote groepen van deze planten komen vooral voor op open plekken in oeverwalbossen. Ook kan Rivierkruiskruid een zoom vormen aan de bovenrand van oevervegetaties. In het zoetwatergetijdengebied staat het in ruigten en grienden, maar alleen boven de gemiddelde hoogwaterlijn. Planten waarmee het samen voorkomt, zijn onder meer Rietgras (Phalaris arundinacea), Poelruit (Thalictrum flavum), Gewone smeerwortel (Symphytum officinale), Hertsmunt (Mentha longifolia) en op wat minder natte plaatsen Kruldistel en Knolribzaad (Chaerophyllum bulbosum), alsmede tal van planten die niet goed op eigen benen kunnen staan, zoals Gevlekte dovenetel (Lamium maculatum), Kruisbladwalstro (Cruciata laevipes) en Groot warkruid (Cuscuta europaea). Op enkele plekken in Oost-Gelderland is de zeldzame Besanjelier (Cucubalus baccifer), langs de Geul in Zuid-Limburg Bosmuur (Stellaria nemorum) in gezelschap van Rivierkruiskruid aan te treffen. Waar deze plant echter optimaal groeit, blijft voor andere soorten vaak weinig ruimte over.
Bladeren van Rivier- en Gewoon schaduwkruiskruid zijn sinds lang in gebruik als bloedstelpend en ontsmettend middel. Door oude kruidkundigen werden deze planten vaak met Echte guldenroede verward, wat tot uiting komt in de kruidboekennaam Solidago sarracenica, die in onze taal de twee Kruiskruiden de benaming 'heidens wondkruid' bezorgde. - De vedermot Platyptilia nemoralis leeft als rups op Rivier- en Gewoon schaduwkruiskruid; zie onder de laatstgenoemde.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1991 (deel 4)
Rivierkruiskruid is een eerder lichtminnende soort, die in natuurlijke omstandigheden steeds te vinden is in de onmiddellijke omgeving van stromend water, dikwijls langs de benedenloop van grote stromen en rivieren. Deze stroomdalplant groeit met haar lange wortelstokken meestal in zeer voedselrijk kleiig- zandig, lemig-zandig of kleiig sediment, vaak in grote tot zeer grote groepen. Gewoonlijk staat de soort er op de hogere oeverranden, in zomen of op open plekken in zachthoutooibos (bv. wilgenbos) en hardhoutooibos. Ze groeit doorgaans op uitgesproken natte bodems en doorstaat goed overspoeling. Ze kan ook gevonden worden in de oeverruigtevegetaties van het zoet- en soms het brakwatergetijdengebied.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.