Plaats van bomen

Als we een selectie van bruikbare boomsoorten hebben gemaakt, moeten we nu bekijken welke geschikt zijn om toegepast te worden op basis van de stand- of groeiplaatskenmerken. Hierbij moeten we rekening houden met de ruime en de directe omgeving. Welke boomsoorten kunnen de beoogde functies het beste vervullen op deze specifieke locatie?

Hoe ziet de ruimere omgeving eruit? Zal de boom geplant worden in het centrum, tussengebied of buitengebied? Hierbij is vooral de graad van verstedelijking van belang. Is de omgeving zeer versteend? Zijn er groene elementen aanwezig in de omgeving? Waar op het spectrum van natuurlijk tot cultuurlijk groen bevinden deze elementen zich?

Wat is de functie in deze ruimere omgeving (wonen, werken, winkelen, …)? Welke mogelijkheden en beperkingen brengen deze functies met zich mee? Laten we als voorbeeld een plein met terrassen nemen. In het voorjaar willen de klanten graag een lentezon meepikken, maar tijdens de zomer zitten we liever in de schaduw. Een boomsoort die iets later in blad komt kan dus mogelijks een meerwaarde zijn. Bomen die in het voorjaar veel bloesems hebben, geven een leuke sfeer aan het plein. Maar wanneer deze bloesems afvallen, moeten deze opgeruimd worden. Bomen met bloesems in het voorjaar zijn dus een meerwaarde voor dergelijk plein, maar wanneer deze bomen op of vlak naast de terrassen staan, zullen de afgevallen bloesems mogelijks veel werk opleveren voor de horeca-eigenaars die ten alle tijden een proper terras willen behouden.

Mogelijks staan de bomen op een locatie waar de ruimere omgeving gedomineerd wordt door verkeer. Dit brengt kansen en uitdagingen met zich mee. Bomen die hiervoor worden aangewend moeten sterke verharding, strooizout en voorbijrazend verkeer kunnen weerstaan. Boomsoorten met laaghangende takken en boomsoorten die druipgevoelig zijn, zijn minder toepasbaar in dergelijke omgeving.

Wanneer een boom geplant wordt in het centrum van een sterk verstedelijkte omgeving, dient men rekening te houden met het stedelijk hitte-eilandeffect. Vanwege de stralingseigenschappen van menselijke infrastructuur is de lucht in sterk verstedelijkte omgeving warmer en droger. Dit versterkt de impact van de klimaatverandering (hogere temperaturen, hittegolven en droogteperiodes). Op dergelijke locaties kan het gebruik van klimaatbestendige boomsoorten (de zogenoemde klimaatbomen) aangewezen zijn.

Andere voorbeelden van een specifieke omgevingsimpact op de boomsoortselectie zijn sterke winden en hoge zoutconcentraties aan de kust of luchtverontreiniging op industriegebieden.

 

Verstedelijkingsgraad
Drie locaties met een dalende graad van verstedelijking (v.l.n.r.) met ieders een eigen typische functie. (Peter Vandyck)

Naast de ruimere omgeving bepaalt ook de directe omgeving welke boomsoorten bruikbaar zullen zijn op een bepaalde locatie. De factoren in de direct omgeving kunnen we opdelen in abiotische factoren (dingen die niet leven of geleefd hebben), biotische factoren (dingen die leven of geleefd hebben) en antropogene factoren (dingen die de mens geplaatst heeft).

De belangrijkste abiotische factoren die impact hebben op de boomsoortselectie zijn de bodemkenmerken, bezonning, vochtigheidsgraad, wind, tempereratuur en de zuurgraad (pH-waarde). Door de abiotische kenmerken van een locatie te vergelijken met de standplaatsvereisten van een boomsoort, kan men de geschiktheid van deze soort voor een bepaalde locatie bepalen.

Bomen hebben een impact op het leven rondom de boom, maar andersom hebben deze biotische factoren (de lokale fauna en flora) ook een invloed op de boom zelf. Ook mensen maken onderdeel uit van deze biotische factoren en kunnen invloed uitoefenen door betreding, gebruik en vandalisme. Ga op zoek naar een boomsoort wiens ecologische niche het best aangepast is aan de lokale biodiversiteit.

De antropogene factoren bepalen (in verstedelijkt gebied) de boven- en ondergrondse groeiruimte. Als vuistregel kan men stellen dat er boven en onder de grond een vergelijkbaar volume aan biomassa aanwezig is. De bovengrondse groeiruimte wordt vooral bepaald door de afstand tot menselijke structuren en activiteiten zoals gebouwen, verlichtingspalen of verkeer. De ondergrondse groeiruimte wordt vooral bepaald door de verhardingen, funderingen en ondergrondse infrastructuur. Al deze factoren bepalen de doorwortelbare ruimte. Vooral de grootte van de volwassen boom en de exacte locatie van de boom moeten in rekening gebracht worden om niet in conflict te komen met de antropogene factoren. In een smalle straat kan beter geopteerd worden voor een smalle boom, zodat deze later niet te dicht tegen gebouwen groeit. Pal boven nutsleidingen plaatst men beter geen diepwortelende boom, aangezien dit conflicten kan veroorzaken. In dergelijke situaties zoekt men best naar andere locatie of kan men opteren voor vaste planten of andere vegetatie.

Bovengrondse groeiruimte
Antropogene factoren die de bovengrondse groeiruimte bepalen (Peter Vandyck)

Zowel de ruime als de directe omgeving hebben een impact op de beheersmogelijkgheden. Antropogene factoren, zoals gebouwen of bovengrondse kabels, kunnen het gebruik van een hoogtewerker bemoeilijken. Anticipeer de beperkingen die de omgeving oplegt aan het beheer bij de soortkeuze, zo voorkom je onaangename verrassingen in de toekomst.

Ondergrondse groeiruimte
Conflicten in ondergronds ruimtebeslag (Peter Vandyck)

Auteurs Vito Leyssens en Peter Vandyck